"Menno en Erwin Natuur en Wetenschap" verkent de fascinerende samensmelting van natuur en technologie. Prof. Menno Gerkema deelt zijn diepgaande kennis, terwijl Erwin Balkema de meest prikkelende vragen stelt. Van de raadsels van AI en biologische klokken tot de schoonheid van onontdekte natuurgebieden, elke aflevering is een avontuur in wetenschap en natuur. Volg ons voor een reis door verbazingwekkende ontdekkingen en inzichten. Jouw pad naar de wonderen van de natuur en de vooruitgang van technologie begint hier. www.mennoenerwin.nl
Prof. Menno Gerkema en Ir. Erwin Balkema - Natuur en Tech Experts
Water: is er wel genoeg?Drinkwater is nog steeds absurd goedkoop, en dat is misschien iets waar we gauw van af moeten. Want sinds de zomer van 2018 weten we dat we zelfs in Noord-Nederland te weinig water kunnen hebben zegt Hilde Prummel van Waterlaboratorium Noord. Waterbesparing, het voorkomen van de verspilling van drinkwater in douche en wc, hergebruik van water in industrie en landbouw, het wordt onvermijdelijk in de nabije toekomst. We mogen wel iets meer waardering, ook financieel, hebben voor de huidige kwaliteit van ons drinkwater.Volg de podcast en word gratis lid via mennoenerwin.nl voor meer natuur en wetenschap verhalen. abonneer je daar ook op de nieuwsbrief met 5 tips hoe spot ik een dassen burchtWe hebben vanaf deze week een kleine aanpassing gedaan:Woensdag → nieuwe podcast online die overal te beluisteren is op alle podcast spelers maar ook op substack.Zaterdag een nieuwsbrief met een uitgebreider verhaal over het onderwerp van deze week met 5 tips over het onderwerp zowel in het nederlands als het engels.Menno en Erwin about Nature and Science is a reader-supported publication. To receive new posts and support our work, consider becoming a free or paid subscriber. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Dassen in beeldOntdek het fascinerende leven van de Europese das: potige sociale gravers en alleseters. Dankzij wildcamera's krijgen we unieke inkijkjes in hun nachtelijke bestaan. Inmiddels zijn ze ook weer aanwezig in Groningen. Het gaat best goed met deze indrukwekkende burchtbewoners, ondanks bedreigingen, zoals verkeer en zelfs recent weer een poging tot vergiftiging
De groeimaand meiGenoemd naar de Griekse moedergodin Maia (die de dingen van de natuur laat groeien) is de maand mei voor de Nederlandse natuurliefhebber een hele drukke maand. Vrijwel alle vogels broeden hun eieren uit en/of verzorgen hun jongen (zie podcast 114: in mei leggen alle…). Ook de laatste lange afstand trekkers, vogels en vlinders, zijn terug uit Afrika. De bomen staan allemaal in blad, het aantal bloeiende planten explodeert. En daarmee breekt een heel drukke tijd aan voor de insecten. Hun larven eten zich te berste aan het jonge blad, de volwassenen verzamelen stuifmeel en leggen eieren. Ze profiteren van de stijgende temperatuur, en dat geldt ook voor alle waterbewoners. Zoogdieren zijn druk met hun jongen en reptielen zoeken zonnige plekjes op. Het weer kan daarbij in mei best wisselvallig zijn. Nachtvorst, zoals ooit vaste prik tijdens de ijsheiligen rond 15 mei, begint uitzonderlijk te worden. Er is nog een kleine kans aan het begin van de maand. Het maandelijks aantal zonne-uren neemt toe, maar verschilt behoorlijk van jaar tot jaar (schommelt tussen de 285en 220 uur). Die variatie hangt samen met de regenval waar soms ook geen peil op te trekken is (het gemiddelde loopt uiteen van 78 tot 122 mm, met plaatselijk enorme uitschieters). Al met al zijn er 3-8 regendagen. De gemiddelde temperatuur, wie verbaast dat nog, is 2,2 graad opgelopen tot 15,5 graden, en er zijn inmiddels op zijn minst 13 warme dagen en drie soms zelfs zomerse dagen.Met het uitlopen van beuken en populieren zijn nu alle bomen bebladerd. Niet alleen grassen bloeien, het totaal van bloeiende planten stijgt in mei met 30 % (ruim 240 soorten erbij). Niet allemaal hebben ze zulke poëtische namen als het bleek bosvogeltje, maar er zijn ook veel bekendere. Om er een paar te noemen, de avond en echte koekoeksbloem, bosaardbei, braam en framboos, dolle kervel, zevenblad (als jong blad een heerlijk sla, later een gevreesd tuinonkruid) en nog veel meer schermbloemigen. Rol-, rode en witte klaver, weegbrees, echte kamille, (kleverige) ogentroost, liever vrouwenbedstro, lelietjes van dalen, margriet, vingerhoedskruid, witte dovenetel en zilverschoon. In de tuin bloeien erwt en bieslook. Op de Waddeneilanden genieten we in mei van Engels gras en duinroos. De wilgen zijn vaak uitgebloeid, maar daarvoor bloeien nu bomen als zomereik (zie podcast 165: zomer en wintereik), hulst, vogelkers, meidoorn, paardenkastanje en lijsterbes. Ook in en om het water bloeit er veel, zoals gele lis en gele plomp, de kruipende, scherpe en knol boterbloem en als het water schoon genoeg is zien we de krabbenscheer weer omhoog komen.Tegelijk zien we de eerste libellen en waterjuffers rondvliegen. Bij de krabbenscheer kunnen we de zeldzame groene glazenmaker verwachten, maar vaak zal het om algemenere, maar net zo prachtige soorten gaan zoals het lantaarntje. Op het jonge boomblad vinden we de wereld aan rupsjes (bijvoorbeeld van de wintervlinder, ook zeer geliefd bij de koolmees). Wilde bijen zoals graafbijen en metselbijen vliegen af en aan naar de nesten van hun jongen, hommels zoeken naar stuifmeel, de eerste langpootmuggen vliegen rond. Deze prachtige insecten met hun zeer lange vleugels zijn onschuldige wezens, kunnen niemand steken en zijn een genot voor het oog. Hun larven zijn vervaarlijker en leven als graswortels etende larven onder de grond. Daar zijn ze dan stapelvoedsel voor bijvoorbeeld spreeuwen, die ze met het grootse gemak uit de grond trekken (waar wij al gauw een kwartiertje ploeteren met een spade en vieze handen nodig voor hebben).Het is ueberhaupt heel inspirerernd om te kijken naar het (insecten)voer dat vogelouders aan hun jongen brengen. Dat zie je de ene dag ineens heel veel “soldaatjes”, roodvleugelige zachtschildkevers, een andere dag zijn het zwarte vliegen (bibionidae). Die soorten komen synchroon en massaal uit, en als je er eenmaal opmerkzaam op bent herken je ook later makkelijk als het weer eens een keer “zwarte vliegendag” is. Zo vind je dan ineens elzenhaantjes op de els, en dan weer in grotere getalen snuitkevers of boktorren. Bijzonder in mei is natuurlijk ook de late aankomst van de verre trekkers, zoals distelvlinders en atalanta's, trekvlinders die uit Afrika komen. Ze voegen zich bij andere dagvlinders als het citroentje, koolwitje, dagpauwoog, het oranjetipje, en de vele duizenden nachtvlinders (ten onrechte ook wat denigrerend als motten aangeduid). Ook laat uit Afrika komen de bosrietzanger en de spotvogel, boeren, oever en huiszwaluwen en de bonte vliegenvanger. Daarmee is het vogelgezelschap wel compleet. Sterker nog, eind mei is er al een dikke kans dat de koekoek (zie podcast 166: de moeilijke keuzes van de koekoek) ons alweer gaat verlaten, op weg naar Afrika. Die heeft zijn jongen dan toevertrouwd aan graspieper, heggemus of kleine karekiet.Tot de volgende wandeling door de natuur!:Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & ErwinVond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.EXCLUSIEF: Bestel het Wandeldagboek!Wil jij je eigen natuurwaarnemingen vastleggen? Dit jaar brengen we een speciaal wandeldagboek uit, waarin je maand na maand kunt noteren wat je ziet en beleeft in de natuur. Zo maak je je eigen persoonlijke natuurboek!
De moeilijke keuzes van de koekoekAl 2600 jaar geleden schreef de Griekse dichter Aesopus over de luie koekoek die het voor zich en haar jong makkelijk maakt door haar eieren in het nest van andere vogels te deponeren. En ook daarna wonden talloze auteurs zich op over die ontaarde ouders die zelf al lang weer op weg waren naar het zonnige Afrika terwijl veel te kleine pleegoudervogels moeizaam probeerden hun vraatzuchtige jongen groot te brengen. Biologen beschrijven dat fenomeen als broedparasitisme. Van de tienduizend vogelsoorten bedrijven er een goede honderd broedparasitisme. Daaronder zijn koevogels, honingspeurders, Afrikaanse prachtvinken en in Zuid Amerika vliegt er zelfs een koekoekseend rond. Verreweg de meeste broedparasieten behoren tot de familie van de koekoeken, namelijk 59 soorten. Om het beeld compleet, en natuurlijk weer ingewikkelder te maken, de grote meerderheid van de in totaal 143 koekoek-soorten leggen wel degelijk braaf hun eieren in hun eigen nest, broeden die uit en voeden hun jongen tot ze zich zelf kunnen redden.Als altijd scherp beschreef Darwin de broedparasitisme tactiek van onze koekoek niet als een gebrek aan zorg maar als een uitgekiende broedstrategie. Die stelt hen in staat om veel eieren te leggen en elk ei afzonderlijk groot te laten brengen (het record staat op 25 eieren in 1 seizoen). Minstens drie keer in de loop van de evolutie zijn koekoek-soorten op deze strategie overgegaan, zowel in Zuid Amerika, als in Afrika en met het meeste succes in Europa en Azië. De gastouders worden misleid, ze broeden naast hun eigen jongen ook het koekoeksjong uit, dat jong werkt zijn nestgenoten uit het nest, en toch voeden de ouders het als enige overgebleven koekoeksjong, zelfs als dat achtmaal zo groot is als zij zelf. Daarbij vallen de gastouders voor de prachtige grote oranje keel en het zeer luide gebedel van het koekoeksjong. Dat zijn blijkbaar onontkoombare superstimuli voor de ouders. Achter het gedrag van de vaak succesvolle koekoek en de gastouders, dit plegen van bedrog en dit volgen van een “verkeerd instinct” zit een evolutionaire wedloop, van misleiden, herkennen en opnieuw misleiden, die zijn weerga niet kent. Veel van deze fascinerende ontwikkelingen zijn door Nick Davies beschreven en aangetoond aan de hand van ingenieuze experimenten in het veld. Hij toont aan hoe koekoeken en gastouders op elkaar reageren in zijn boek “De koekoek, vals spelen in de natuur”.Ter illustratie een paar voorbeelden van resultaten uit dit onderzoek. In de eerste plaats zijn er veel resticties voor geschikte gastouderschap. Hun jongen moeten met insecten gevoerd worden, het nest moet toegankelijk zijn voor het koekoeksvrouwtje en het nest mag niet te hoog zijn, anders kan het koekoeksjong zijn nestgenoten niet over de rand werken. De veren van het koekoekvrouwtje hebben wel wat weg van een sperwer, een gevaarlijke roofvogel. Ze sist ook als een sperwer, verjaagt daarmee in de middag de gastouders, verwijdert een ei en legt bliksemsnel een van haar zelf daarvoor in de plaats. Het koekoeksjong is dodelijk voor de rest van het nest, dus het is een ernstige beslissing om door te gaan met een nest met een koekoeksei. Het koekoeksei moet niet in een leeg nest gelegd en ook niet in een volledig nest, want dat accepteren de gastvogels niet en beginnen liever aan een nieuwe legselpoging elders. De koekoek moet dus heel goed zicht houden op de gastoudernesten en heel goed kunnen plannen. Het koekoekvrouwtje is gespecialiseerd in een gastoudersoort, zoals bijvoorbeeld de graspieper, de kleine karekiet of de heggemus. Haar eieren lijken op die van de gastouder. Het merendeel van de gastouders herkent een vals, maar erg op haar eigen eieren lijkend koekoeksei niet. Maar dat kan in de loop van de tijd wel veranderen, en dan moet de koekoek een nog betere aanpassing van de eieren vinden of het verhaal is voor die koekoekslijn afgelopen. Sommige gastoudersoorten als de heggemus worden niet zo vaak geparasiteerd en zijn nog niet zo kritisch, die accepteren veel verschillende soorten eieren, de verwachting is dat dat gaat veranderen. Maar als er veel koekoeken in de buurt zijn en er een hoger percentage broedparasitisme voorkomt worden gastouders steeds kritischer. Dan heeft die koekoek niet de beste aanpassing van bijvoorbeeld eipatronen voor elkaar gekregen en heeft daarmee gee toekomst meer. Waarschijnlijk is dat al vaak gebeurt, het leven van een koekoek gaat niet over rozen. Broedparasitisme kan dus een riskante strategie zijn voor het voortbestaan van een koekoek die vertrouwt op deze strategie. De koekoekbestanden in Europa stonden onder druk, vooral ook in Engeland in Wales. In ons land is het de laatste jaren weer iets beter gegaan, maar met de graspiepers als belangrijke gastouders gaat het minder en natuurlijk zijn de afnemende insectenbestanden een blijvende zorg.Tot de volgende wandeling door de natuur!:Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & ErwinVond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.EXCLUSIEF: Bestel het Wandeldagboek!Wil jij je eigen natuurwaarnemingen vastleggen? Dit jaar brengen we een speciaal wandeldagboek uit, waarin je maand na maand kunt noteren wat je ziet en beleeft in de natuur. Zo maak je je eigen persoonlijke natuurboek!
Zomer en wintereikEr groeien twee eikensoorten in Nederland, de winter en de zomereik. Die namen suggereren grote verschillen tussen beide soorten in het jaar, maar dat valt nogal mee. Officieel behouden wintereiken de hele winter door hun blad en verliezen ze die pas in het late voorjaar. Maar ja, dat is soms ook het geval bij de zomereik, zeker als die nog jonger is en nog niet zo hoog opgegroeid. Hoge bomen kunnen het allebei worden, tot wel veertig meter. In vergelijking is de zomereik wat ruiger, heeft een grillige kroon met veel dwarse, kronkelige takken. De wintereik is wat slanker en statiger, de takken groeien wat rechter en regelmatiger. De wintereik kan goed tegen schaduw en groeit ook vaak beschut in bossen, bijvoorbeeld samen met beuken. Veel neerslag is goed maar dat moet wel goed ontwaterd, dus daarom heeft de wintereik een voorkeur voor zandige gronden. De zomereik is daar minder kritisch, natte voeten in de winter, zoals in uiterwaarden, is geen probleem, op zwaardere kleiige grond groeit de zomereik prima, maar ook op arme en droge zandgrond. Wel wil de zomereik het zonnig hebben, staat daarom meestal los in het landschap en redt het uiteindelijk niet in een dicht opgroeiend bos. Eén op de twintig eiken in Nederland is een wintereik, je treft die vooral op de Veluwe, de Utrechtse en Sallandse heuvelrug, rond Nijmegen in Zuid-Limburg. Het verschil in beleving van zomer en wintereik kan diep gaan. Tropische ecoloog Herbert Prins groeide op met de zomereik op de grens van Groningen en Drenthe. Hij beschrijft in zijn recente boek “de wijsheid van eksters” dat hij, hoewel hij inmiddels het grootste deel van zijn leven doorbrengt te midden van wintereiken in de buurt van Wageningen, nog steeds verknocht is aan de zomereik. Hij beschrijft dat als een eigenschap van veel dieren, filopatrie, de liefde voor het land van de jeugd. Passend bij de wat plechtiger status van de wintereik zijn de bladeren relatief regelmatig gelobd en aan een steeltje van minstens een centimeter. Daarvoor zitten de napjes van de eikels van de wintereik zonder steeltje en heel dicht bij elkaar op de tak. In het Duits spreekt men daarom ook wel van de “Traubeneiche”. Precies andersom zitten de wat slordiger bladeren van de zomereik zonder steeltje maar met twee kleine oortjes op de twijgen, en de eikels zitten met hun napje aan een centimeter lang steeltje (“Stieleiche”). De verschillen tussen de twee soorten worden besproken en getekend in “Eik en Beuk”, het laatst uitgekomen Verkades-album van Jac P Thijsse. Bij toeval werd zijn handgeschreven tekst, die hij al in 1934 had ingeleverd had, in het archief teruggevonden. Ook een deel van de briljante illustraties van Jan Voerman Jr., en vader en zoon Cornelis en Henricus Rol bleken nog aanwezig. Aangevuld met prachtige aquarellen van Annie Meussen verscheen Eik en Beuk alsnog in 1995. Het boek is antiquarisch zeker nog te koop. Thijsse beschrijft ook heel goed de belangrijke plaats die eiken in onze natuur innemen, veel vlinders en andere insecten, vogels maar ook zoogdieren en veel plantensoorten zijn aangewezen op de aanwezigheid van zomer- en wintereik.Na de laatste ijstijd bleef Nederland boomloos achter. Als eerste kwamen de jeneverbessen terug, gevolgd door berk, den en populier. Dan, 9000 jaar geleden, dienden de eiken zich aan die vanuit Zuid Europa oprukten. Dendrologen, oftewel boomkenners konden “paleobotanisch” aantonen dat in 1000 jaar de eik vanuit ZuidNederland het noorden van het land bereikt hebben. Dat is veel sneller dan Thijsse dacht. Grappig genoeg heeft ook Herbert Prins geprobeerd de snelheid waarmee eiken het landschap veroverden te bepalen. Beiden gingen daarbij uit van de rol van vogels en zoogdieren bij de verspreiding van eikels. Vlaamse gaaien, eekhoorns en bosmuizen zorgen daar voor, ze verstoppen en “vergeten” vaak eikels bij de aanleg van (winter)voorraden. De boomkenners hadden uiteindelijk het overtuigendste verhaal. Voor veel dieren zijn eikels onverteerbaar vanwege de looistof tannine, maar ze vormen een belangrijk voer voor wilde zwijnen. De mens heeft er via de varkensteelt ook van weten te profiteren. De belangrijkste economische rol spelen eiken natuurlijk vanwege de hoge houtkwaliteit. Dat maakt dat we zelden eiken laten uitgroeien tot wat ze kunnen worden, reuzen van zeker vier honderd jaar oud, veertig meter hoog, en een omvang van veertien meter.Tot de volgende wandeling door de natuur!:Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & ErwinVond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.EXCLUSIEF: Bestel het Wandeldagboek!Wil jij je eigen natuurwaarnemingen vastleggen? Dit jaar brengen we een speciaal wandeldagboek uit, waarin je maand na maand kunt noteren wat je ziet en beleeft in de natuur. Zo maak je je eigen persoonlijke natuurboek!
Wat is geluk? In sommige talen zijn er wel tien woorden voor. Dat duidt al op problemen. Laten we het simpel proberen te houden, we hebben het hier niet over geluk hebben maar over gelukkig zijn. Maar dan nog. Gehuwde mensen zijn 30% gelukkiger dan ongehuwden, blijkt uit vragenlijst onderzoek. Wat betekent dat? En waar komt dat door? Heeft dat iets met biologie van doen? Een heleboel als je de media mag geloven. Er wordt graag gesproken over de vier gelukhormonen. Endorfines, een soort inwendige morfines die tegen pijn helpen. Oxitocines, die bijvoorbeeld na de bevalling door een geluksgevoel alle doorstane leed doet vergeten bij ouders (en grootouders!). Serotonine, die zorgt dat de ergste depressieve gevoelens verdwijnen en dopamine die voor de kick zorgt na een geleverde prestatie of een gevoel van verzadigdheid (bij ons, maar ook bij de eencellige amoebe). Over deze stoffen, waar zelfs verslavende kanten aan kunnen zitten, valt zo nog wel wat meer te vertellen. Vast staat dat zo'n 40% van onze gelukbeleving terug te voeren is op erfelijke eigenschappen. Dat blijkt uit tweelingonderzoek van de Amsterdamse hoogleraar Meike Bartels. Toch zal zij de eerste zijn om aan te geven dat het geluk effect van onze genen en geluksgevoel in het algemeen voor een fors deel bepaald wordt door de omgeving. Om maar wat te noemen, wie is het gelukkigst, degene met de gouden, de zilveren of de bronzen plak? De zilveren medaille komt niet op de tweede plaats. Het inkomen in de Verenigde Staten verdrievoudigde, de gelukbeleving bleef gelijk. Het gelukgevoel van patiënten met een dwarslaesie was gedaald tot nul vergeleken met dat van een groep lottowinnaars. Maar een jaar later waren beide groepen even gelukkig. Kortom, geluk is relatief en houdt vaak niet aan, tevredenheid is voor sommigen een prima opvolger. Er blijken wel veel individuele zaken samen te hangen met geluk, zoals gezondheid, sociale status en populariteit, opleiding en carrière. Maar ook goede relaties, een stimulerend netwerk en tevredenheid met je omgeving. Maatschappelijke erkenning en geen existentiële financiële zorgen, al die factoren zijn heel bepalend. Dat ligt misschien ook wel ten grondslag aan het toch wel opmerkelijke gegeven dat Nederland zich al langer in de top vijf van gelukkigste landen op aarde bevindt (voorafgegaan door de Scandinavische landen en IJsland).De ervaring van geluk verschilt heel erg van persoon tot persoon. En vaak zal dat een samenspel zijn van erfelijke eigenschappen en omgeving. Wie slimme en hoog opgeleide ouders heeft een grotere kans op een optimale opvoeding. Met een sterk en gezond lichaam is het makkelijker goed te zorgen voor je gezondheid. We weten ook de omgeving veel invloed kan hebben niet zo zeer op onze erfelijke eigenschappen (die vastliggen in ons DNA) maar wel op de aflezing daarvan. Dat gebeurt doordat bepaalde chemische verbindingen (methylgroepen) zich gaan vastzetten op ons DNA. De gevoeligheid voor prikkels in de omgeving, en daarmee de vertaling naar de “gelukhormonen” kan ook heel verschillend uitpakken. Voor de een is de parfumwinkel het paradijs, voor de ander de hel op aarde. Pijngevoeligheid verschilt, het plezier aan eten en seks, de ervaring van zonlicht, kou en warmte, kortom alle zaken die de aanmaak van gelukhormonen beïnvloeden kunnen verschillen door de combinatie van onze ervaring en onze erfelijkheid. Er is dan ook geen universele geluktherapie. Beweging, huisdieren, aardig doen en zijn voor je medemens, voldoende sociale kontakten, dagelijkse je zegeningen tellen en af en toe wat uitdaging, dat lijken in elk geval goede ingrediënten.Tot de volgende wandeling door de natuur!:Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & ErwinVond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.EXCLUSIEF: Bestel het Wandeldagboek!Wil jij je eigen natuurwaarnemingen vastleggen? Dit jaar brengen we een speciaal wandeldagboek uit, waarin je maand na maand kunt noteren wat je ziet en beleeft in de natuur. Zo maak je je eigen persoonlijke natuurboek!
In de tweede maand van de lente lijkt het planten- en dierenleven pas goed op gang te komen. April is de maand dat meer dan de helft van al onze vogelsoorten aan het broeden slaat. Ten opzichte van de vorige maand verdubbelt het aantal bloeiende plantensoorten. Kortom, het wordt aanpoten voor de wandelaar om alles bij te houden. De herkomst van de naam april lijkt de opmars van het leven te bevestigen. De meeste stemmen gaan naar de verwantschap met het Latijnse woord voor openen: “aperire". Maar ja, het zou ook simpelweg de tweede maand (van de lente) of een verwijzing naar een bijnaam van de god Apollo kunnen zijn. Terwijl het weer in april zich vaak laat vangen door het aloude gezegde dat ie doet wat ie wil, is de toename van het aantal zonne-uren ontegenzeggelijk.Daar draagt de klimaatverandering nog aan bij. Gemiddeld schijnt de zon zo'n 10% meer dan een paar decennia terug, en komt nu vaak uit op meer dan 200 uur per maand. Tegenwoordig zijn er in april evenveel vorst- als warme dagen (>20 graden) maar de warme dagen nemen verder toe. De gemiddelde temperatuur van zo'n 10 graden is inmiddels alweer goed twee graden gestegen. De hoeveelheden regen kunnen nogal verschillen van jaar tot jaar, een gemiddelde van 40 mm viel in 2024 twee keer zo hoog uit. Het hangt er natuurlijk van af waar je woont, maar voor velen zal april de maand zijn van de bermen met fluitenkruid en paardenbloem. Thijsse noemde fluitenkruid ook wel nachtegaalkruid, omdat in zijn omgeving de frêle witte bloemen begeleid werden door misschien wel het welluidendste vogelgezang van ons land. Weiden en bermen worden aardig gekleurd, boterbloemen, dagkoekoeksbloem, hondsdraf en pinksterbloem, Daslook onder de bomen, blauwe dovenetel langs de akkerrand en langs de waterkant de gewone dotterbloem, om maar wat te noemen. Veel bomen krijgen kleur door hun bloeiwijzen, knoppen en zich ontvouwende bladeren. Berken en elzen, vogelkers en lijsterbes, essen en iepen, populieren en platanen, wilgen en lindes, het kan niet op. Een paar markante soorten ontbreken. Wintereik en beuk hebben nog hun oude blad. En bij de zomereik is het spannend, of er al wat wat van bloeiwijzen en jonge bladeren te zien is aan het eind van de maand. Dat is van groot belang voor hongerige rupsjes, vooral van de wintervlinder. En dat is weer van levensbelang voor mezen en andere vogels die hun jongen moeten voeren.Tot de volgende wandeling door de natuur!: Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & Erwin Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.EXCLUSIEF: Bestel het Wandeldagboek!Wil jij je eigen natuurwaarnemingen vastleggen? Dit jaar brengen we een speciaal wandeldagboek uit, waarin je maand na maand kunt noteren wat je ziet en beleeft in de natuur. Zo maak je je eigen persoonlijke natuurboek!
Aflevering: Au!Pijn gaat van au. Het doet zeer, en tegelijk is het goed dat het er is. Dat klinkt niet bemoedigend voor wie pijn lijdt, zeker niet als het om chronische pijn gaat. Maar evolutionair is de functie van pijn wel duidelijk, het is een signaal om zich acuut aan een gevaarlijke situatie te onttrekken en die in de toekomst te vermijden. Vaak gaat het dan om acute pijn veroorzaakt door verwondingen, stoten, snijwonden, zuurstofgebrek, kou, hitte, straling. Die vormen van pijn worden waargenomen door nocireceptoren, pijnvoelers in zenuwuiteinden van de huid en bijvoorbeeld bot- en buikvliezen (nocere is latijn voor beschadigen). Dieren en mensen die erfelijk voor deze nociceptieve pijn niet of nauwelijks gevoelig zijn hebben vaak een lagere levensverwachting. Andere soorten van pijn, als tintelingen of een brandend gevoel, komen voort uit zenuwbeschadigingen (neuropathieën) of zijn het gevolg van aandoeningen van organen, spieren en botten, bijvoorbeeld bij diabetes of kanker. Vaak zijn die vormen van pijn lastiger te bestrijden en ze kunnen een chronisch karakter hebben, dat wil zeggen dat ze drie maanden of langer duren. Pijn is een belangrijke oorzaak voor en bezoek aan artsen en ziekenhuizen. Vooral voor nociceptieve pijn zijn werkingsmechanismen opgehelderd en is een systeem van pijnbestrijding ontstaan met medicamenten die al dan niet bij toeval zijn gevonden. Als een pijnprikkel wordt waargenomen wordt die heel snel doorgegeven in de vorm van elektrische stroompjes (actiepotentialen) door kleine goed geïsoleerde (gemyeliniseerde) zenuwbanen, via het ruggenmerg naar de hersenen (thalamus en sensorische schors). Er volgt een snelle terugkoppeling naar het lichaam, waarover zo meer, en als de pijn aanhoudt wordt dat doorgegeven door nocireceptoren in andere, niet geïsoleerde zenuwen. Bij het proces komen ook hormonen vrij, de prostaglandines. Het hele proces leidt tot pijngewaarwording in de hersenen, en samenhangend met eerder ervaringen en emoties tot pijnbeleving. Dat wordt gevolgd door pijngedrag, het tegengaan van de directe oorzaak van pijn en/of het inroepen van hulp en pijnmedicatie. Als lichtste middel wordt paracetamol gegeven of genomen. Men weet trouwens nog steeds niet wat het werkingsmechanisme daarvan is. Wel is duidelijk geworden dat veelvuldig gebruik tot orgaanschade leidt, en een grote studie uit 2025 in Brain and Behavior bevestigt dat paracetamolgebruik tot geheugenverlies en tragere hersenwerking leidt. Eerder onderzoek suggereerde al een verband met Alzheimer. Daarbij vergeleken snijden ibuprofen en diclofenac beter af, zij grijpen aan op prostaglandines maar tasten daarmee wel het maagslijmvlies aan. In de pijnbestrijdingscascade komen dan lokale verdoving, opioïden , morfine, en het nog veel sterker werkende fentanyl aan de orde. Bij hevige acute pijn begint men vaak met sterke middelen om dan af te schalen, bij chronische pijn kiest men de omgekeerde weg. De psychologische kant van pijn is een ingewikkelde. Er is aangetoond dat geestelijke pijn, zoals bij een ernstig verlies ,tot pijnmechanismen leidt die niet van lichamelijke pijn zijn te onderscheiden. Er zijn grote individuele verschillen in pijnbeleving. Dat hangt mogelijk samen met de grote verschillen waarmee mensen reageren op narcose, het medicinaal onderdrukken van het bewustzijn, ook qua nawerking. Ervaring met pijn speelt een grote rol in hoe pijn beleefd wordt, maar ook de omgang met angst voor (komende) pijn. Soms lukt het om pijn te verminderen door aanvaarding, er letterlijk naar toe te ademen. Placebo-behandeling kan een grote rol spelen bij vermindering van pijngevoel, net zoals associatie met een neutrale of aangename ervaring in pijntherapie. Feit blijft dat veel pijnervaringen bij mens en dier functioneel kunnen zijn. Heel anders dan men tot niet zo lang geleden gedacht is het besef gegroeid dat dieren pijn kunnen ervaren. Vaak met aantoonbaar dezelfde mechanismen, zelfde pijnreacties en gedrag. Dat geldt voor zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën en vissen, naar ook voor ongewervelde dieren als inktvissen, regenwormen en insecten.Tot de volgende wandeling door de natuur!: Met een warme groet en een knipoog naar de natuur,Menno & Erwin Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.EXCLUSIEF: Bestel het Wandeldagboek!Wil jij je eigen natuurwaarnemingen vastleggen? Dit jaar brengen we een speciaal wandeldagboek uit, waarin je maand na maand kunt noteren wat je ziet en beleeft in de natuur. Zo maak je je eigen persoonlijke natuurboek!
Aflevering: Twee neven Beijerinck: bijzondere biologen Er zijn nogal wat vernoemde wetenschapsprijzen in Nederland. Meestal dragen die de naam van een illustere wetenschapper. Die prijzen zijn tegenwoordig steeds belangrijker voor onderzoekers, zowel voor de bevordering van hun carrière als voor de financiële ondersteuning van het onderzoek. Want onderzoeksgelden worden steeds schaarser. Twee van die prijzen dragen de naam Beijerinck, en dat is opmerkelijk omdat ze over nogal verschillende biologische onderzoeksgebieden gaan. Hoe kan dat? De één is een prijs voor virologie, het onderzoek naar virussen, de ander een prijs voor ecologisch veldonderzoek. Het blijkt om twee verschillende Beijerinck's te gaan, beiden pionieren in hun vakgebied. Martinus Willem (1851-1931) was een Delftse viroloog, en zijn neef Willem (1891-1960) heeft baanbrekend onderzoek gedaan naar de ecologie van vennen en heidelandschappen in Drenthe. Twee grillige carrières, beiden succesvol Luister ook onze aflevering over virussen:. Martinus Willem volgde een opleiding op de Hogere Burgerschool. In de 19 e eeuw kreeg hij daarmee geen toegang tot de natuurwetenschappelijke vakken op universiteiten. Wel kon hij terecht op de Polytechnische School in Delft. Daar werd hij, begeleid door de latere Nobelprijswinnaar van 't Hoff, chemisch technoloog. Zijn grote liefde was echter de plantkunde. Hij diende een verzoekschrift bij de minister van Binnenlandse Zaken, verkreeg vrijstelling van het toelatingsexamen voor de universiteit en kon toen biologie in Leiden gaan studeren. Nog tijdens zijn studie gaf hij les op scholen in Warffum, Utrecht en Wageningen. In 1877 promoveerde hij in Leiden op een onderzoek aan plantengallen, dat zijn woekeringen veroorzaakt door insecten of schimmels. Zijn onderzoek, niet alleen in de plantkunde maar ook in de microbiologie, liep zo goed dat hij in 1884 tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) werd gekozen. Des te opmerkelijker was zijn overstap een jaar later naar een baan bij de Koninklijke Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek in Delft, waar voor hem een bacteriologisch laboratorium werd gesticht. In dat bedrijf vond hij bacteriën die in wortelknolletjes van peulvruchten stikstof kunnen vastleggen en in 1894 ontdekte hij op zuidvruchten een nieuwe splijtgist. Het jaar daarop werd voor hem door de regering een speciale hoogleraarspositie in biologie en bacteriologie aan de Delftse Polytechnische School ingesteld. Die positie zou hij tot zijn 70 e levensjaar blijven innemen. Hij ontdekte dat een sulfaat-reducerende bacterie de voornaamste veroorzaker van de stank van verontreinigde stadsgrachten was. Zijn werk over de verspreiding van micro-organismen inspireerde tot de in 1934 opgestelde Beijerinck-Baas Becking-hypothese: “Alles is overal, maar het milieu selecteert”;. Maar bovenal werd Martinus Willem Beijerinck bekend als grondlegger van de virologie. In 1898 vond hij door filtratie-experimenten dat de tabaksmozaïek-ziekte van tabaksplanten wordt veroorzaakt door iets dat kleiner is dan een bacterie en met een microscoop niet te zien is. Beijerinck noemde de ziekteverwekker een virus naar het Latijnse woord voor gif. En onderkende dat een virus een zich vermeerderende structuur was anders dan alle andere levende organismen. Hij was geen makkelijke persoon. Als docent was hij ongeliefd bij studenten maar hij had wel meerdere leerlingen die het ver schopten als hoogleraar microbiologie. Onder collega's gold hij als eigenzinnig. Toen de beroemde Duitse microbioloog Robert Koch bij hem op bezoek wilde komen wees hij dat af, omdat hij meende toch niets van hem te kunnen leren. Beijerinck kreeg tijdens zijn leven veel nationale en internationale erkenningen en onderscheidingen. In 1965 stelde de KNAW een prijs voor virologieonderzoek in. In 1970 werd zelfs een maankrater naar hem genoemd. Dat zijn roem als virusonderzoeker niet groter was kwam mede omdat hij zich koppig beperkte tot virusonderzoek bij planten en zich nooit in de medische microbiologie mengde. Toch lijkt het zeker gerechtvaardigd hem de Nederlandse pendant van de beroemde Franse onderzoeker Louis Pasteur te noemen. Zijn neef Willem Beijerinck bezocht ook de HBS en kon daarmee terecht op de Landbouwhogeschool te Wageningen. Na zijn afstuderen werd hij assistent in de microbiologie te Delft bij zijn neef Martinus Willem maar besloot toch naar een boerderij in Wijster te gaan waar hij tijdens zijn studie stage had gelopen. Hij trouwde met de dochter van de boer en nam na het overlijden van zijn schoonvader het bedrijf over. Gedurende negen jaar werkte hij daar maar schreef in die tijd ook over veldonderzoek dat hij ondertussen deed in het tijdschrift De levende natuur. Vanaf 1926 wijdde hij zich geheel aan het onderzoek van 'de natuurschatten van Drenthe', vooral ook aan plankton in heiplassen. Hij richtte in 1927 een privé biologisch station op en promoveerde in hetzelfde jaar cum laude tot doctor in de landbouwkunde op het proefschrift Over verspreiding en periodiciteit van de zoetwaterwieren in Drentse heideplassen. Hij verrichtte opdrachtonderzoek voor landbouwinstanties maar redde het daar niet mee en moest in 1933 meewerken aan de oprichting van een stichting: Het Nederlands Biologisch Station in Wijster. Doel was onderzoek van de fauna en flora van het Nederlandse landschap. Ook die stichting kwam uiteindelijk in de problemen en werd in 1956 gered als Biologisch Station te Wijster van de Landbouwhogeschool te Wageningen. Tot zijn pensioen een jaar later leidde Beijerinck het station. Zijn inzet leidde vanaf zijn pioniersonderzoek naar de ecologie van plankton-organismen tot het behoud van typisch Drentse natuurgebieden als de Dwingelose heide en veel uniek veldwerk in een veelzijdig botanisch en zoölogisch station. Ook schreef hij een zadenatlas van alle Nederlandse wilde planten. Na de dood in 1960 droeg zijn vrouw hun bezittingen over aan de Koninklijke Akademie van Wetenschappen ten bate van een stichting voor de bevordering van ecologisch veldonderzoek.
Aflevering: En dan is daar een ransuilZonder hem gezien te hebben verraadt de Merlin bird id app dit weekend zijn aanwezigheid. Reden tot vreugde want het is al een tijd geleden dat de nachtelijke roep van de man en het antwoord van een vrouwtjes ransuil de aanwezigheid van een broedpaar in de buurt deed vermoeden. Het gaat niet zo goed met de ransuil in Nederland. Er zijn wel veel overwinteraars vanuit het noorden van Europa maar het aantal broedparen is in dertig jaar met 80 % afgenomen. Nog drieduizend broedparen is een optimistische schatting. En het zijn zulke onmogelijk imposante vogels, met hun felle oranje ogen en hun lange pluimen bovenop de kop die verraden hoe het er met hen voor staat. Die pluimen zijn geen oren. Op het afgeplatte gezicht hebben ze een imponerende gelig gezichtsmasker, opgebouwd uit stugge veertjes die het omgevingsgeluid versterken voor de vlak naast de ogen gelegen gehooropeningen. Ogen en oren zijn niet helemaal symmetrisch, en daardoor kunnen ze in het donker heel goed zien en horen en daarmee hun favoriete prooi, de veldmuis, opsporen. En natuurlijk kan de ransuil net als andere uilen zijn kop op een vrijwel onmogelijke manier draaien, ze hebben geen achteruitkijkspiegel nodig.uilen 2Ransuilen zijn middelgrote uilen, zo'n 30 centimeter hoog. Ze zijn een stuk slanker dan de twee keer zo talrijke bosuil (geen pluimen!). Qua ogen en pluimen lijkt de ransuil nog het meest op de oehoe. Maar natuurlijk niet qua formaat, want de oehoe is een van de grootste uilensoorten op aarde. De vrouwtjes oehoe wordt tot wel 75 cm groot. Met de oehoe gaat het weer een beetje bergopwaarts. Tot 1997 geheel uitgeroeid in Nederland zijn er sinds die tijd weer broedparen, en inmiddels zijn dat er meer dan honderd. Slechter gaat het met de velduil, die zijn in ons land teruggedrongen tot het Noorden en vooral nog op de Waddeneilanden te vinden. De twee andere uilensoorten in ons land, de kerkuil en de steenuil, hebben dankzij beschermende maatregelen als nestkasten inmiddels vrij stabiele populaties. De ransuil is aangewezen op steeds schaarser wordende nesten van kraaien, eksters, roofvogels, reigers en zelfs van eekhoorns. Daarom worden met enig succes kunstnesten in de vorm van manden geplaatst in hun ideale leefomgeving, het half open cultuurland: kleine bosjes met wat hogere bomen te midden van grasland met liefst veel veldmuizen. Ransuilen zijn net als alle andere uilensoorten op aarde gespecialiseerd op de jacht in de schemering en de nacht. Uilen en roofvogels zijn twee verschillende verhalen. Uilen zijn verwant met nachtzwaluwen, en hebben zich zo'n tachtig miljoen jaar geleden al afgesplitst van de voorouders van de roofvogels. Een fascinerend verschijnsel is het roesten, het gemeenschappelijk slapen, van uilen. Ook de ransuil kan men buiten de broedtijd in grotere aantallen overdag in een boom aantreffen. In groepen van soms tot wel honderd stuks verschuilen ze zich in het loof van een boom. In de winter zijn die roestplaatsen vaak in groen blijvende bomen zoals hulst en spar, of met klimop bedekte loofbomen. Die rust overdag is van vitaal belang. Waarom dat vaak in groepen gebeurt? Paarvorming is het obligate antwoord, maar het is zeker niet uitgesloten dat er andere nog onbekende redenen een rol spelen. Al met als fascineren uilen ons. Als intelligente begeleider van de godin Athene. Maar ook als voorspeller van onheil en de dood. Of als uilskuikens en dieren waarvan men de domheid in de uilenspiegel kan aflezen. Voor de ransuil kiezen we toch maar de eerste optie.Wanneer heb jij een ransuil gezien of gehoord?
Aflevering Maart van ons WandeldagboekDe Magie van Mars: Meer dan OorlogMaand maart is genoemd naar Mars, de god van de oorlog. Want in het voorjaar werd het in de oudheid weer tijd voor deze bezigheid. Gelukkig is Mars ook de god van de vegetatie, dus komt het toch nog helemaal goed voor deze podcast. Wat de natuur in maart vooral kenmerkt is dat er veel, en zeker ook de vegetatie op gang komt. Een Astronomical Moment: De Equinox
Onderwerp: Kou en hitteBeste lezer,We kunnen best goed met kou omgaan, zelfs onder nul graden (behalve mijn vrouw). In elk geval is hitte voor veel van ons vervelender en gevaarlijker. In combinatie met een hoge luchtvochtigheid is zelfs een temperatuur van 35 ̊C na een uur of zes al fataal voor een gezonde jongere. Schattingen zijn dat zelfs in ons land met zijn gematigd klimaat jaarlijks 1500 tot 3000 mensen zullen sterven aan hittestress. Ons lichaam heeft beperkte mogelijkheden omoververhitting te voorkomen. Vooral ouderen krijgen problemen met aanpassingen als het meer en efficiënter zweten en het wat verlagen van hartslag en lichaamstemperatuur. Wat ons dan nog rest is aanpassing in ons woonklimaat, inclusief airconditioning. Onze manieren van klimaatbeheersing in huis heeft ook zijn problemen, daarover zo meer.Maar dan de kou. Wij zijn warmbloedig, met een relatief hoge lichaamstemperatuur van rond de 37 ̊C. Om dat te handhaven in een koude omgeving kost natuurlijk extra energie. We hebben als naakte wezens geleerd ons goed aan te kleden, om te beginnen met diervachten. En natuurlijk kwamen er steeds betere behuizingen. Als we het konden legden we vooral in de herfst een vetvoorraadje aan. Dat was om de koude winter beter te overleven. En dat werd zelfs een teken van welzijn en welvaart, een dikke boer was ook letterlijk een respects-persoon. Nu denken we daar anders over. Dat komt grotendeels doordat buitenleven in de kou, en zeker verbonden met zware lichamelijke arbeid een zeldzaamheid geworden is. We hebben in onze leefomgeving de dagelijkse en seizoensgebonden temperatuurwisselingen geheel uitgebannen, en dat heeft geen goede uitwerking op onze gezondheid. Een fatale rol speelt daarbij de centrale verwarming. Die bedot ons lichaam. Onze natuurlijke neiging een vetvoorraad te vormen leidt dan alleen tot overgewicht en obesitas met alle nare bijkomende ziektes van dien. Een koude slaapkamer zou al veel helpen. En in de zomer zou het goed zijn als we ons lichaam weer leren om te gaan met warmte, in plaats van meteen de airco aan te zetten.Misschien wel als een reactie is het zwemmen in koud buitenwater sterk in opkomst. De vraag is daarbij of dat nou wel zo gezond is. Het antwoord lijkt voor een deel ja, er zijn positieve effecten op ons afweersysteem gevonden.Waar we voor moet oppassen is de aanvankelijke koude schok, we moeten nagaan of hart en vaten dat wel aankunnen. Een bezoek vooraf aan de huisarts is in deze in het geheel geen overbodige luxe. Bij temperaturen onder de 4 ̊C is het extra oppassen geblazen, er kan dan binnen een aantal minuten een dodelijke onderkoeling ontstaan. .En je moet natuurlijk überhaupt niet overdrijven, veel langer dan 10 minuten in koud water is zelfs met een zwempak niet verstandig. De dan ontstane onderkoeling kan al tot dagenlang rillen leiden. Een interessant effect van het zwemmen in koud water is dat de vorming van bruin vet wordt gestimuleerd. Bruin vet is een weefsel met de functie van een lichaams kachel. Baby's hebben het , en ook veel zoogdiersoorten, vooral die in winterslaap gaan. Zij kunnen hun lichaamstemperatuur sterk verlagen, dat kunnen wij mensen helaas niet. Overigens, vrouwen hebben het wel vaak koud 's nachts, maar dat is geen winterslaap. Door hormonen aangestuurd hebben zij last van een slechtere doorbloeding van de extremiteiten en voor een goede slaap moeten ze daar beter wel wat aan doen. Meer algemeen lijkt het er op dat er grotere erfelijke variatie is in kou tolerantie (vooral ook door een andere opbouw van spierweefsel) vergeleken met ons globale onvermogen om hitte stress te overleven. Dat gaat op den duur menselijk leven op grotere delen van de aarde onmogelijk maken.Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.Tot de volgende nieuwsbrief!Hartelijke groet,Menno & Erwin
Onderwerp: Social DarwinBeste lezer,De filosoof Spencer legde mede door zijn slagzin “survival of the fittest”de basis voor sociaal darwinistische gedachten. Hij trok de evolutiegedachtes van Darwin zonder omwegen door naar de menselijke maatschappij. Weliswaar nam Darwin die slagzin later over, maar de kern van zijn evolutiegedachten was en bleef de natuurlijke selectie van variaties in de erfelijkheid. Die leidt tot de ontwikkeling van de soorten op aarde. Darwin realiseerde zich dat ook in de ontwikkeling van de mens specifieke eigenschappen als intelligentie een rol speelden. Maar hij was veel terughoudender om daarmee sociale structuren te willen verklaren. Toch gingen nog tijdens zijn leven velen aan de haal met ideeën over biologische evolutie bij de ontwikkeling van wat zij noemden sociale theorieën en programma's. Galton kwam met sterilisatieplannen in wat hij noemde eugenetica. Vacher de Lapouge stelde doemscenario's op over raciale degeneratie. De bankier Bagehot kwam met een biologische theorie van de staat. En er was het extreem liberale vooruitgangsevolutionisme van Spencer en Schäffle.In zijn proefschrift concludeerde de Nederlandse historicus Cor Hermans in 2003 dat sociaal-darwinisme nooit een homogene ideologie was. Volgens hem waren wel “de redeneerpatronenwaren vaak opgebouwd rond de centrale notie dat de moderne maatschappij niet ongestraft de natuurlijke selectiemechanismen mag verstoren”. Sommigen gingen daarin heel ver in, voor hen dicteerde en rechtvaardigde de biologie extreme opvattingen over de strijd om het bestaan of zelfs het recht van de sterkste. Volgens die ideologische lijn kan men biologische selectie zowel sociaal als economisch en moreel toepassen op de menselijke ontwikkeling. En tot heil van de mensheid moet men slechte erfelijke eigenschappen uitroeien. Het leidde tot eugenetica programma van de Nazi's. Maar ook tot racistische sterilisatieprogramma's in Amerika, Canada en Australie, tot ver in de 20e eeuw, met als criteria een geestelijke achterstand, een alcoholprobleem, chronische armoede of alleen al een etnische achtergrond. En ook in deze eeuw kwam tijdens de corona-epidemie onverhuld sociaaldarwinistisch gedachtengoed weer naar boven met de subtiel gekozen bewoording van “dor hout”. “Zo werkt de natuur. We gaan door met de jonge twijgjes”, aldus de Telegraaf columniste Marianne Zwagerman. De biologisch evolutionaire basis van het menselijk bestaan is algemeen aanvaard. Daaraan twijfelt men alleen nog in enkele fanatiek religieuse kringen. De specifieke ontwikkeling van de menselijke soort roept intussen nog vele vragen op. Over de verspreiding na een Afrikaanse oorsprong van Homo sapiens, de rol van landbouw, van taal, van migratiestromen. Er zijn, zoals bij elke soort op aarde, veel eigenschappen ontstaan onder heel specifieke omstandigheden, die later er al dan niet niet meer toe deden. Het toeval speelt in evolutie een grote rol, een richting is niet aan te geven. Er zijn wel wat factoren die vaker optreden. Bijvoorbeeld kan een grote mate van specialisatie gevaarlijk zijn. Generalisten lijken op de lange duur de betere kaarten te hebben. Maar wat evolutionair goed was, zegt weinig over wat straks goed zal zijn. Dat geldt ook voor eigenschappen in sociale systemen, zoals bestudeerd in de sociobiologie. Het is des te verbazingwekkender dat steeds weer geciteerd wordt uit de biologie om menselijk handelen te rechtvaardigen. Dat geldt voor progressief, op emancipatie gerichte gedachten. Maar net zo goed, of zelfs nog meer voor het huidige onverhuld, geldgedreven liberaal kapitalisme of de machtsbeluste politiek rechtse kringen. De ecologische puinhoop die we met elkaar gemaakt hebben vraagt om gemeenschappelijke inspanningen, en een morele verantwoording van regeringen en burgers. Maar wie zich overigens voor zijn eigen gedrag wil beroepen op natuurwetten begeeft zich op glad ijs. Ons morele kompas moet het doen zonder een biologisch excuus, daar helpt geen sociaal darwinisme aan.Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.Tot de volgende nieuwsbrief!Hartelijke groet,Menno & Erwin
Beste luisteraars en lezers, hier weer een nieuwe aflevering van onze Menno en erwin podcast:“Men kan betwijfelen of er veel andere dieren zijn die zo'n belangrijk aandeel in de geschiedenis van de wereld gespeeld hebben als deze laag georganiseerde schepsels". Aan het woord is Darwin, en hij heeft het over regenwormen. Zijn laatste en meest succesvolle boek ging over humusvorming en de rol van regenwormen. Meer dan veertig jaar bestudeerde Darwin deze dieren, onderwierp ze aan experimenten en schreef ze zelfs intelligentie toe. Twijfel loos spelen regenwormen een enorme rol op aarde. Men schat dat ze de helft van de totale biomassa in onze bodem uitmaken. Ze hebben een groot aandeel in de vertering van plantenmateriaal en het vruchtbaar maken van onze grond. Afstammend van wormen in zee leven nu op het Noordelijk halfrond 670 soorten regenwormen, waarvan 22 in Nederland. Er zijn soorten gespecialiseerd in het leven in de strooisellaag, zoals de rode 10 cm lange mestpier en de rode gewone blauwkopworm. De veel grotere gewone regenworm, die wel 30 cm wordt en een bruinode en gelige kleur heeft, graaft tunnels naar beneden naar diepere grondlagen. De groene regenworm vertegenwoordigt een derde levenswijze, namelijk van ondiepe gangen evenwijdig aan het oppervlak, zij zorgen vaak voor het onder de grond brengen van bladafval. Dat doen ze op een handige manier, trekken (of beter zuigen) de punt als eerste naar beneden, en maakten daarmee dat Darwin ze voor intelligente wezens hield.Regenwormen zijn, naast een monddeel en een anale opening, opgebouwd uit vrijwel identieke geledingen, pakweg zo'n 150 segmenten. Op elk segment hebben ze een paar borstels, waarmee ze zich vast kunnen zetten in de aarde. Daar maken ze gebruik van om zich voort te bewegen, door afwisselend hun ringspieren en hun lengtespieren te spannen en ontspannen. Regenwormen zijn tweeslachtig, produceren zowel sperma als eieren. Voor de bevruchting leggen ze zich tegen aan ander exemplaar aan en in een ingenieus systeem zorgen de twee voor wederzijdse bevruchting. De bevruchte eieren worden in een cocon ter grootte van een erwt afgezet. Hun voortplantings-vermogen is groot, en dat is wel nodig. Regenwormen hebben veel vijanden. Ze zijn voer voor vogels zoals merels, roodborstjes, kraaien en zelfs buizerds. Zoogdieren jagen op ze, van dassen, egels en mollen tot aan spitsmuizen aan toe. De rij lijkt eindeloos, loopkevers, duizendpoten, bloedzuigers, een nieuwe exoot in de vorm van een Nieuw Zeelandse platworm, en dan zijn er nog parasitaire algen en aaltjes. De mens doet er ook nog het zijne toe, met kunstmest, gewasbeschermings-middelen, mechanische verstoring van de bodem en uitdroging. Het spreekwoordelijke regeneratievermogen van de regenworm speelt maar een beperkte rol, alleen als een klein deel van het achterlijf “netjes” wordt doorgesneden of gebeten overleven sommige regenwormsoorten de aanval.Zoals de naam al aanduid is een vochtige omgeving is van levensbelang voor de regenworm. De grond moet ook niet al te zuur zijn. Daar hebben veengebieden wel hun bestaan aan te danken. Als die niet een hogere zuurgraad hadden waren de plantenresten waar veen (en dus ook turf) uit bestaat geen kans. Maar waren allang door de regenworm verwerkt tot aardige humus. Regenwormen zorgen voor beluchting van de grond, hun tunnels helpen water in de grond vast te houden (ze hebben zelf geen problemen met ademhaling in een natte omgeving). Maar vooral zorgen ze voor grondverbetering, door de verwerking van plantenresten en de omzetting van humus in minerale stoffen die voor de plantengroei van levensbelang zijn. De doorwoeling kan ongelofelijke vormen aannemen. Regenwormen kunnen jaarlijks tot 80 ton aarde per hectare omzetten. Daarvoor bereiken ze samen met andere aardwormen dichtheden tot wel 30000 kilo per hectareVoor weidevogels is de bereikbaarheid van regenwormen, en ook de grotere soorten, van levensbelang. Het uitrijden van stalmest verrijkt de grond, wat op zich goed is voor regenwormenstand, zeker als de grond in elk geval 's nachts ook vochtig blijft. Dat laat Gronings onderzoek zien, waarbij een bioloog zich plat op zijn buik liggend op een karretje over de wei voortbewoog. Hij constateerde dat de wormenbereikbaarheid terugliep als er mestinjectie van vloeibare mest plaats vond, ook wel zodenbemesting genoemd. Wageningse onderzoekers trokken de resultaten in twijfel. Zij waren wel de uitvinders van deze technologie, die gericht is op vermindering van mestbelasting. Of dat bij de mestinjectie het gewenste effect heeft lijkt nog geen uitgemaakte zaak. De techniek is inmiddels wel wat verfijnder geworden. Maar verstoring van de grond, en daarmee ook gevaar van uitdroging blijft bestaan. Recent onderzoek op verzoek van de Noordelijke provincies wijst in elk geval op voordelen van bovengrondse bemesting met vaste dan wel drijfmest boven zodebemesting. Niet alleen doen regenwormen het dan beter, ook de ontwikkeling van gewenste schimmels en bacteriën wordt er door bevorderd. Veel meer van dit soort onderzoek lijkt wenselijk, we weten in verhouding nog steeds heel weinig van de bodembiologie. Het belang van regenwormen staat sinds het werk van Darwin als een paal boven water. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Fossielen zijn de vaak versteende resten van mensen, dieren en planten die in gesteentes, modder of zandlagen worden teruggevonden. Die vondsten hebben mensen altijd gefascineerd maar ook voor raadsels gesteld. Waren het grillen van de natuur, vergelijkbaar met mineraalafzettingen of wonderbaarlijk gevormde zwerfsteen? Of waren het resten van ooit echt levende dieren? In het Mycene van 1200 voor de jaartelling bewaarden mensen fossielen van neushoorns, paarden en schelpen als iets bijzonders. In veel culturen in Azië, Europa en Amerika werden fossielen in verbinding gebracht met mythologische wezens. Nog in 1657 publiceerde de vermaarde dierenkenner Joannes een boek over viervoetige dieren met afbeeldingen van draken. Die waren vermoedelijk gebaseerd op fossiele reptielen. Op Cyprus werden fragmenten van een dwergnijlpaard in een kerk vereerd, omdat men dacht dat het een heilige was.Wat nuchterder keek de Griekse filosoof Xenophanes zo'n 500 jaar voor de jaartelling naar fossielen: zeeschelpen moesten toch wel aangeven dat sommige gebieden ooit onder water gestaan hadden. Goede beschrijvingen van fossielen leverde rond het jaar duizend de Perzische wetenschapper Ibn Sīnā (980 – 1037), een aantal eeuwen later gevolgd door bijvoorbeeld Leonardo da Vinci. Maar de positie van het christelijk geloof maakte het steeds moeilijker om fossiele vondsten te interpreteren. In de eerste plaats was er het grondidee dat Gods scheppingen volmaakt zijn, en dus kan van uitsterven geen sprake zijn. Vondsten van fossiele skeletten van grote dieren als mammoeten betekenden dus dat die ergens op aarde nog aanwezig moesten zijn, en dat kon natuurlijk altijd zolang de aarde niet compleet in beeld was. Wat dacht u trouwens van het monster van Loch Ness? En wat kan er wel nog niet in de diepe oceaan leven? De vondst van schelpen en andere resten van zeedieren ook in hoger gelegen steenformaties vormde wel een probleem. Daar bracht de zondvloed uitkomst. Daar waren indertijd waarschijnlijk heel wat zaken misgegaan, zoals ook de zondvloedmens in 1725 gevonden in Öhningen, vlakbij de Duitse kant van de Bodensee. En wel 4032 jaar na de zondvloed. Een jaar later werd deze vondst als de “homo diluvi testis” beschreven door Scheuchzer. In een voor zijn tijd revolutionair betoog beschreef hij dus dat wel degelijk dieren uitgestorven konden zijn, al was het dan alleen in de kerkelijk goedgekeurde variant van de zondvloed. De “verdronken zondaar” werd gekocht in 1802 voor de collectie van Tylers museum in Haarlem. Even later werd het exemplaar door de Franse palentoloog Cuvier in 1807 gedetermineerd als ”reuzen salamander”.In zijn gelijknamige boek heeft Jelle Reumer de geschiedenis van de paleontologie prachtig beschreven. Cuvier geloofde dan wel niet in het zondvloedverhaal, maar dacht toch wel aan catastrofen waarom dieren uitgestorven waren. Het is pas later duidelijk geworden dat Leonardo da Vinci al niets van die zondvloedtheorie moest hebben, dat kon volgens hem nooit verklaren waarom zeedieren hoog in de bergen terecht waren gekomen. Maar om dat in zijn tijd te publiceren was levensgevaarlijk, de brandstapel van de inquisitie dreigde, en dus schreef hij zijn aantekeningen over uitsterven van organismen in het geheim in spiegelschrift op, pas veel later ontdekt. Cuvier was een in veel opzichten een geniale onderzoeker, maar hij had ook zijn eigenzinnige opvattingen. Hij moest niet hebben van het systematische systeem van Linnaeus, en was het ook in het geheel niet eens met Lamaerck die veronderstelde dat soorten in elkaar over konden gaan. Tyler's bevat nog veel meer klassieke schatten van de paleontologie. Zoals die van een reuzenkrokodil die in Maastricht in de Pietersberg in 1764 was gevonden en in 1784 gekocht door de directeur van Tyler's. Uiteindelijk was het Adriaan Camper, een zoon van de in Groningen beroemde Petrus, die samen met Cuvier tot de conclusie kwam dat de Mososaurus geen krokodil maar een op een varaan lijkende reuzenhagedis was. Ook ligt te midden van veel anders prachtigs in Tyler's een mooie Plesiosaurus, een zee-reptiel van drie meter lengte ontdekt door een vroege vrouwelijke fossielen-zoekster aan de Jurassic Coast, Mary Anning.De veranderende inzichten in de geologie, zoals door Charles Lyell in 1830 gepubliceerd, tezamen met de uitwerking van de evolutieleer door Wallace en Darwin veranderde de interpretatie van fossielen uiteindelijk compleet. Die staat geheel in het teken van de ontwikkeling van soorten, waarvan verreweg het allergrootste deel weer is uitgestorven. Soms was dat door een catastrofe, zoals het eind van de dinosauriërs (op de vogels na), na een botsing met een komeet. Maar veel vaker als de uitkomst van de vele oorzaken die in de natuurlijke selectie van het voortbestaan een rol spelen. In de puzzel op zoek naar die oorzaken speelt de paleontologie onverminderd een rol, ook door steeds weer nieuwe vondsten, waaronder in ons land. Al zijn die niet zo spectaculair als recent in Schotland, waar 150 meter pootafdrukken van dinosauriërs werden blootgelegd.Vond je dit leuk? Deel deze nieuwsbrief met vrienden, familie, of wie dan ook van een goed natuurverhaal houdt.Tot de volgende nieuwsbrief!Hartelijke groet,Menno & Erwin
Heen en weer stappen in de erfelijkheidsleerAls het over erfelijkheidsleer of genetica gaat hoor je al gauw trefwoorden als chromosomen, mutaties, genen en DNA. Lang voor die vindingen werden gedaan dachten mensen na over hoe erfelijke eigenschappen worden doorgegeven. Maar dat gebeurde zonder de mechanismen te kennen en dat gold van de oudheid tot aan Darwin aan toe. Al heel lang probeerden mensen door selecteren en kruisen van gewassen een betere oogst te krijgen en profitabelere dieren te fokken. En ook van hun eigen afstamming ging altijd een grote fascinatie uit. Tot voor 150 jaar had men geen goed idee van hoe die eigenschappen werden doorgegeven, en eigenlijk ook niet van wat er tijdens de voortplanting gebeurde,Eén van de eerste ideeën over erfelijkheid die we kennen kwam van de Griekse filosoof Hippocrates. Hij dacht dat onze eigenschappen, de erfelijkheid van alles (pangenese), aangeboren of tijdens het leven verkregen, in kleine deeltjes zaten die door ons lichaam zwerven. Dat idee had nog heel lang aanhangers, tot aan Darwin toe. Hij gaf de deeltjes een mooie naam (gemmules) die in alle cellen zouden zitten en hij ging ook mee met de overerving van verworven eigenschappen. Darwin werd beinvloed door Lamarck, een iets vroegere denker over evolutie. Lamarck propageerde kort gezegd de gedachte dat de giraffe die veel bladeren van hoge bomen eet en daardoor een lange nek krijgt die eigenschap doorgeeft aan de kinderen. Dit “Lamarckianisme” speelt in de moderne genetica die uitgaat van DNA als drager van het erfelijk materiaal geen rol. Alhoewel, inmiddels weten we nu wel dat gebeurtenissen in het leven uitwerking hebben op micro-RNA dat de aflezing en omzetting van DNA aanstuurt (epigenetica), en daarmee is door de achterdeur een vorm van Lamarckianisme weer terug.Aristoteles was het niet eens met het pangenetisch denken van Hippocrates, want hij dacht dat al onze eigenschappen in zaadvloeistof (semen) zat dat door ons lichaam stroomt. Door menging van vrouwelijke en mannelijke semen kregen kinderen de eigenschappen van beiden. Ook dat idee bleek uiteindelijk zo gek nog niet zoals we zullen zien. Tweeduizend jaar later ontdekte van Leeuwenhoek onder zijn microscoop zaadcellen (met staart) in het sperma. De eeuwen daarna meenden velen kleine mensjes in lichaamscellen te zien onder de microscoop, en een brandende vraag was of dat mensje nu in de zaadcel of in de eicel zat. Een tijdgenoot van Darwin, de monnik Mendel ontdekte dat er wetmatigheden in de overerving van eigenschappen zaten door kruisingsproven met erwten. Geheel los daarvan kwam men aan het eind van de 19e eeuw tot de conclusie dat in de celkernen erfelijk materiaal moest zitten. Bij celdeling zag men dat samengebald materiaal uit de celkern in de vorm van chromosoom-paren zich verdubbelt en over de twee genetische identieke dochtercellen verdeeld wordt. Dit proces dat mitose genoemd wordt onderscheidt zich van de geslachtelijke vermeerdering. Daarbij worden eerst vrouwelijke (eicellen) en mannelijke geslachtscellen (sperma) gevormd. In de gameten zoals de geslachtscellen heten, ontstaan in een proces dat meiose heet zit alleen de helft van de chromosomenparen. Bij de bevruchting komen dan nieuw samengestelde chromosomen afkomstig van man en vrouw samen en ontstaat een nieuw individu. A la Aristoteles, maar dan een beetje anders.Er kwamen nog veel meer processen die onze genen beïnvloeden aan het licht, zoals mutatie en recombinatie. Veel kennis, onder andere over de rangschikking van genen kwam van kruisingsproeven met bananenvliegen. Tezamen met de genetische inzichten van Mendel en de evolutie door natuurlijke selectie van Darwin ontstond een nieuw genetisch onderbouwd evolutie model dat we nog steeds kennen als de nieuwe synthese. Wat nog ontbrak was de feitelijke biochemische drager van erfelijke eigenschappen in de chromosomen. Lang dacht men aan eiwitten , maar in 1944 werd duidelijk dat het wel eens desoxy-ribo-nucleinezuren zouden kunnen zijn, oftewel DNA. In 1953 ontstond het beroemde model van DNA, de dubbele helix, bestaand uit suiker- en fosfaatgroepen en vier gepaarde stikstofbasen met de afkortingen A, T, G en C. A ligt altijd tegenover T en G tegenover C, en tezamen vormen ze de genetische code. Het model verklaart simpel hoe DNA zich kan verdubbelen, kan afgelezen worden in een sjabloon (RNA, dit noemt men transcriptie). RNA wordt op zijn beurt in de cel gekoppeld aan een totaal van 20 aminozuren (de translatie), die de basis vormen van al onze eiwitten. Inmiddels kennen we veel meer bijzonderheden van de genetica en zijn de complete gen-sequenties van heel veel organismen, waaronder de mens, beschreven. Toch is het zoals gebruikelijk en leidt al die kennis tot steeds meer vragen. We weten bijvoorbeeld van veel van ons DNA nog niet wat de functie in ons lichaam is. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Een gevoel van plotselinge macht overkwam mij als redacteur van de schoolkrant. Ik stond in 1964 op een kantoor bij de stencilmachine en zag hoe mijn moeizaam op een stencil getypte tekst binnen een paar minuten in honderdvoud vermenigvuldigd werd. Ineens besefte ik, zo bereik je de mensheid.Al meer dan duizend jaar drukken mensen boeken, pamfletten en periodieken, om ideeen en kennis te verspreiden. De held van de rechtgeaarde Nederlander in zake boekdrukkunst is natuurlijk Laurens Janszoon Coster. Staat er niet een majestueus standbeeld op de Grote Markt in Haarlem, vlak bij waar hij gewoond zou hebben? Niet alleen dat, in Haarlem is er is nog een tweede standbeeld, en een monument, een kerkraam en twee wandplaquettes. Overtuigender kan het niet. Helaas, er is geen enkel overtuigend bewijs dat Coster iets met het drukken van boeken van doen had. Van de Duitse concurrent Gutenberg is wel ter dege gedocumenteerd dat hij midden vijftiende eeuw boeken drukte die gezet waren met behulp van losse, metalen letters. Dat was een cruciale verbetering ten opzicht van houten blokdrukken die vanaf het jaar 1000 gemaakt werden. Daarbij drukte men in een keer een hele pagina, zonder herstel of correctiemogelijkheden. Maar ook lang voor Gutenberg werden in de elfde eeuw werden al in China teksten gedrukt op basis van losse karakters. Daarvoor waren er natuurlijk ook al druksels, zoals spijkerschrift met illustraties op rolcylinders in Mesopotamie en zegelringen op perkament.Veel van wat tot nu toe genoemd is valt onder boekdruk oftewel hoogdruk. Daarbij steken letters en figuren die uitsteken van inkt voorzien en ingedrukt op papier. Dat is ook het principe van hout en linoleumsnedes. Een tegenovergesteld procedure is die van de diepdruk, waarbij juist het in een drukplaat gekerfde met inkt wordt gevuld en afgedrukt, bijvoorbeeld bij het etsen van een koperen plaat, al dan niet in de vorm van rasterpuntjes. Weer een heel andere druktechniek is die van de doordruk, waarbij inkt op een gaas (van zijde of polyester) wordt gebracht. Alles wat niet afgedekt wordt door een sjabloon (al dan ontstaan door het verwijderen van een lichtgevoelige laag) wordt door het gaas op een oppervlakte afgedrukt. Dat kan op papier maar ook bijvoorbeeld op glas of metaal. Ook een stencil-moedervel berust op deze techniek. Voor een tekst worden daarbij “lettergaten” met een typmachine (zonder lint) in een waslaag weggetikt. Tenslotte is er de vlakdruk, ooit in de vorm van lithografie of steendruk, waarbij wordt afgedrukt wat niet door een vettige laag op een steen is afgedekt.Offset is de tegenwoordig meest gebruikte druktechniek en ook een vorm van vlakdruk. Daarbij worden vaak folies gebruikt, waarvan het er op aangebracht beeld overgebracht worden op een rubberen rol en dan afgedrukt. Deze techniek leent zich voor digitalisering, en in combinatie met het rotatiesysteem levert dat een heel efficient druksysteem op. Meer dan driekwart van alle boeken, kranten en folders wordt tegenwoordig met offsetdruk gemaakt. Dat kan in grote oplagen, maar ook on demand, in een oplage van een enkel exemplaar. Hoogdruk, diepdruk en lithografie worden vooral nog voor bijzondere uitgaven en kunstprojecten gebruikt. De digitalisering roept natuurlijk ook vragen op over de toekomst van drukwerk. Houden we behoefte aan informatie op papier? Paradoxaal lijkt de opkomst van kunstmatige intelligentie (A.I.) dat alleen maar waarschijnlijker te maken. A.I. moet de mens helpen en die niet vervangen, aldus de hoogleraar Logica en Cognitie Rinke Verbrugge. Zij werkt aan een intelligent gebruik van A.I. in een centrum voor hybride intelligentie, en daarbij lijkt drukwerk een onmisbare stap in studie en nadenken, om uiteindelijk te komen tot goede en gegronde beslissingen. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Bij de honderdvijftigste: 149 podcasts over natuur en wetenschapBegonnen zijn we indertijd met het bespreken van 12 natuurgebieden in Duurswold in Midden Groningen bij het uitkomen van de nieuwe druk van de natuurgids bij uitgeverij Profiel. Maar daarbij is het duidelijk niet gebleven. In totaal 29 podcasts over natuurgebieden, en nog vijftig meer over de natuur. Daarvan gingen 33 over specifieke soorten, vaak op verzoek. De verdeling over soorten is duidelijk niet helemaal eerlijk, zeker niet als je kijkt over wat er alles in onze directe omgeving voor komt. Negen gingen er over zoogdieren, acht over vogels, tien over planten en schimmel, twee over reptielen en vissen, twee over weekdieren, twee over insecten en eentje over spinnen. We hebben daar nogal wat werk te doen. Natuurlijk nog veel meer over planten en bomen en vogels als de ijsvogel, koekoek, uilen en andere roofvogels. Zoogdieren blijven spannend, dus zeker komen de eekhoorn, de vos, de wolf en de das zeker nog aan de beurt. En dan hebben we nog heel wat meer in te halen, adders, kikkers, salamanders en vissen, en dan nog een hele serie misschien minder voor de hand liggende maar razend interessant soorten als het lancetvisje, de zakpijp, octopussen, heel veel insecten, sponzen, kwallen en poliepen. En natuurlijk onze kleine vrienden de bacteriën.Als we terugkijken hebben we wel een aantal favoriete zaken behandeld. Herten die walvissen werden, vogels die het onder water prima redden, heel veel verschillende paardenbloemen die toch tot één soort blijken te horen, over de griep en ergere virussen. Maar ook over de Waddeneilanden, de visie van de (vorige) burgemeester van Midden Groningen in en op de natuur, over waarom we met boeren moeten praten en over het groeiende fenomeen van crowd farming.Inmiddels hebben we ook 65 podcast over wetenschap gemaakt, met een stevig accent op biologie en gezondheid. Twintig keer hadden we het over de biologische klok en slaap, geen wonder gezien de achtergrond van Menno. We willen zeker nog meer aandacht besteden aan hoe wetenschap werkt, aan nieuwe ontwikkelingen en vooral ook in onze ogen belangrijke wetenschappers. Want wetenschap blijft mensenwerk, en we vonden het heel leuk om coryfeeën te bespreken als Antonie van Leeuwenhoek met zijn hele vroege microscoop, Charles Darwin die de hele biologie blijvend veranderde, onze plaatselijke held Frits Zernike met zijn fasecontrastmicroscoop en bijvoorbeeld de geniale apenbekijker Frans de Waal. Maar ook aan onderwerpen als de puberteit die alles verandert, de vele compartimenten van de menselijke spijsvertering (een kerst-serie!) en drie nobelprijzen die dit jaar naar biologische onderwerpen gingen hebben we goede herinneringen.Voorlopig waren we dus nog niet van plan er mee te stoppen. Er zijn nog zo ontzettend veel spannende onderwerpen. Het blijft verbazingwekkend wat we als mensheid allemaal weten, en misschien nog wel meer wat we niet weten. Het blijft leuk om weer eens wat boeken uit de boekenkast te trekken, literatuur na te kijken (en soms een goede smoes om weer eens een boekenwinkel binnen te lopen). We stellen het zeer op prijs als u onderwerpen aandraagt. Misschien bundelen we ooit nog wel eens de leukste bijdragen. Wie een lijst van alle behandelde onderwerpen wil kan die altijd krijgen. Op naar de 151e. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Groene midwinterplanten: de eeuwenoude kerstdecoratie van hulst en maretakAl heel lang worstelen mensen met de winter. De verwachting dat de dagen weer gaan lengen geeft de burger moed, en de groene bladeren van de hulst zijn daar een symbool van geworden. Dat diepe groen wordt nog versterkt door prachtige rode bessen. En er is nog een altijd groene plant die een belangrijke rol in de kersttijd heeft gekregen, de maretak, symbool van ontluikende liefde, vrede en huwelijk. De tradities zijn terug te vinden in de noorse en germaanse mythologie, in romeinse festiviteiten en christelijke rites, tot aan de hedendaagse kerstfilm aan toe.Vooral in de winter vallen hulstbomen op. Samen met varens en wat braamstruiken zijn ze dan de enige groene plekken in het bos. De hulstbomen van Europa zijn er al lang, al meer dan 8000 jaar. Ze staan vaak in eiken en beukenbossen, maar pas als er een open plek ontstaan is komen ze tot volle wasdom. Ze kunnen wel driehonderd jaar oud worden en uitgroeien tot ruim tien meter hoogte. Daarvoor hebben ze veel ruimte nodig, ze maken rondom een groot stelsel van zijwortels die dan op hun beurt naar beneden uitgroeien. Karakteristiek voor de hulst zijn de stevige, wat leerachtige bladeren met scherpe, doornachtige tanden. Een typisch onopgelost biologen probleem is hoe het komt dat bij oudere bladeren de bladeren steeds afgeronder worden. Wie anders wordt daar heet of koud van? Wat zeker opvalt, als je er op let, is dat alleen de helft van de hulststruiken rode bessen dragen. Dat klopt helemaal, want de hulst is tweehuizig. Oftewel, er zijn mannelijke en vrouwelijke planten, en alleen de vrouwelijke planten dragen bessen. Die bessen zijn trouwens voor ons giftig, en ook de meeste vogels zijn er niet dol op.Ook de zaden van de maretak zijn voor de mens giftig. Dus daar dankt deze altijd groene plant, die als halfparasiet hoog in loofbomen groeit, niet zijn bijzondere reputatie aan. Misschien eerder aan de eigenschap dat uit haar witte bessen vogellijm, ook wel bekend als mistel (vergelijk de engelse naam mistletoe) werd gemaakt waarmee vroeger letterlijk vogels aan taken werden gelijmd, en gevangen. Die kleverige substantie blijft samen met de zaden in de natuur over als vogels de bessen eten. Die vegen dan hun snavel schoon in de oksel van bomen. Op die manier plant de maretak zich voort, want na kieming van het zaad groeit daar een wortel in die boom die de basis vormt voor de bolvormige halfparasiet. We noemen het een halfparasiet omdat de maretak zelf suikers maakt via fotosynthese maar uit de boom water en zouten aftapt.Met de hulst komt het lichtIn de Noorse en Germaanse mythologie staat de hulstboom voor de koning van de winter, die door zijn tegenhanger en zomerkoning de eik op de midwinterdag verslagen wordt. Dan gaan de dagen weer lengen. We slaan verheugenderwijs de weg naar de lente weer in. Huizen werden en worden versierd met hulst en ook dit jaar werd een en ander stevig gevierd in Stonehenge. De Romeinen hadden speciale feestdagen van 17- 19 december, de Saturnalien, ter ere van de god van landbouw en welvaart Saturnus. Er waren allerlei rituelen, onder andere ruilden slaven en hun meester die dagen van rol, en men gaf elkaar geschenken waaronder een takje hulst. Het Christendom had het wat moeilijk met al deze heidense zaken, vage verwijzingen naar een bebloede doornenkroon daargelaten. En nu? Nog steeds wordt er in een degelijk kerststukje hulst verwerkt. En een beetje kerstfilm kan ook niet zonder.De heilige maretak: van vrede tot een zoenDe maretak werd volgens de Romeinse geschiedschrijver Plinius door de Germaanse druide met een gouden snoeimes uit de boom gesneden en op een wit laken opgevangen. Dat verhaal moet kloppen, want het wordt precies zo beschreven in Asterix en Obelix. De maretak is ook al een midwintersymbool, maar er werd nog meer bijzondere krachten aan toe geschreven. Goed tegen bliksem, ideaal om een huwelijk onder te bezegelen, prima geschikt voor vredesonderhandelingen. Vijanden werden geacht hun wapens neer te leggen en een wapenstilstand te eerbiedigen. En wij, wat hebben wij er aan over gehouden? Nu, ook in het me too tijdperk, geeft de maretak een vrijbrief voor een ongevraagde zoen.Alle plaatjes zijn gemaakt door chatgpt gewoon omdat we het leuk vinden om te kijken waar de nieuwe mogelijkheden ons brengen. Soms zijn ze niet heel correct maar alleen met vallen en opstaan kom je verder.De vertaling is ook van chatgpt:Green Midwinter Plants: The Ancient Christmas Decorations of Holly and MistletoeFor centuries, people have struggled with winter. The anticipation of longer days brings hope, and the green leaves of holly have become a symbol of that optimism. This deep green is further enhanced by the striking red berries. Another evergreen plant that has gained a significant role during the Christmas season is mistletoe, a symbol of budding love, peace, and marriage. These traditions can be traced back to Norse and Germanic mythology, Roman festivities, and Christian rites, all the way to modern Christmas films.Holly trees are particularly noticeable in winter. Alongside ferns and some bramble bushes, they are the only green spots in the forest. The holly trees of Europe have existed for over 8,000 years. They are often found in oak and beech forests but only thrive fully when an open space allows them to grow. They can live for up to 300 years and reach heights of more than ten meters. However, they require ample space, as their extensive network of lateral roots grows outward and then downward. Holly's defining characteristic is its sturdy, leathery leaves with sharp, spiny edges. A curious unresolved question in biology is why older holly leaves tend to become more rounded. Who wouldn't be intrigued by that? Notably, only about half of holly shrubs bear red berries. This makes sense because holly is dioecious, meaning there are separate male and female plants, with only the females producing berries. These berries, however, are toxic to humans and are not a preferred food for most birds.The seeds of mistletoe are also toxic to humans. This evergreen plant, a hemiparasite that grows high in deciduous trees, does not owe its reputation to its poisonous seeds. Rather, it is due to the glue-like substance derived from its white berries, known as birdlime (or “mistel” in Dutch, akin to the English “mistletoe”). In earlier times, birds were literally trapped on branches using this sticky substance. The same substance, along with the seeds, remains in nature after birds eat the berries. The birds clean their beaks by rubbing them against tree branches, which allows the mistletoe to spread. Once the seed germinates, a root grows into the tree, forming the foundation for the plant's characteristic spherical shape. Mistletoe is considered a hemiparasite because it produces its own sugars through photosynthesis while extracting water and salts from the host tree.With Holly Comes the LightIn Norse and Germanic mythology, the holly tree represents the King of Winter, who is defeated on midwinter day by his counterpart, the Oak King of Summer. This marks the turning point towards longer days and the path to spring. Homes were and still are decorated with holly, and celebrations continue even today, such as at Stonehenge. The Romans had specific holidays from December 17 to 19, the Saturnalia, in honor of Saturn, the god of agriculture and wealth. These rituals included role reversals between slaves and their masters and the exchange of gifts, including holly sprigs. Christianity initially struggled with these pagan customs, save for vague references to a thorny crown. Today, holly remains a staple in Christmas decorations, and no holiday film feels complete without it.The Sacred Mistletoe: From Peace to a KissAccording to the Roman historian Pliny, Germanic druids used a golden sickle to cut mistletoe from trees, catching it on a white cloth. This account must be accurate, as it is described exactly the same way in Asterix and Obelix. Mistletoe has long been a midwinter symbol, but additional magical properties have been attributed to it. It was believed to protect against lightning, seal marriages, and facilitate peace negotiations. Enemies were expected to lay down their weapons and observe a truce. And today? Even in the #MeToo era, mistletoe still grants permission for an unsolicited kiss. This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
Natuur met de kerst (3): twee reebruine ogenAls we de schattingen mogen geloven kijken ons in Nederland zo'n 220.000 reebruine ogen aan. Daarmee is de ree ons meest voorkomende hert, en dat in vrijwel het hele land. Dat was vroeger wel anders. Tot diep in de 19e eeuw kwamen alleen nog wat reeën voor op de Veluwe. Het kappen van bos, overbejaging en stroperij maakten het reeën lastig. In de vorige eeuw ging het heel geleidelijk beter. Bosbouw, het cultiveren van heideland en regulering van de jacht (ieder geschoten ree moet sinds 1954 van een loodje voorzien zijn) zorgden voor een opmars, tot aan de duingebieden aan de Noordzee aan toe. En sinds 1980 is de reeën-stand zelfs nog eens verviervoudigd.Voor de ree is het verkeer de één na grootste doodsoorzaak (11000 per jaar). Maar het meest heeft het ree (de jager spreekt graag van het ree) te vrezen van de jacht, met een jaarlijks afschot van ongeveer 16000 stuks. Er wordt gezegd dat de jager de grootste afnemer van reevlees is. Daarmee komt de theoretische kans van een jaarlijkse kleine miljoen ree-kerstmaaltijden zwaar onder druk. Dus ten bate van diegenen die met de kerst wild ree zou willen eten maar het niet kunnen bemachtigen is er voor gezorgd dat de kerstragout in het bijgeleverde recept ook heel smakelijk met rundvlees te bereiden is. Misschien beter dan het in de supermarkt verkrijgbare Nieuw Zeelandse kweekhert. Onze reeën behoren samen met de zustersoort de Siberische ree tot de “schijnherten”, en zijn eerder verwant met het rendier en de eland dan met echte herten als het edelhert en het damhert. Onze ree is een oude verschijning, een voorouder soort liep al zo'n 20 miljoen jaar geleden rond, veel eerder dan de echte herten. De huidige ree is 3 miljoen jaar oud, in Europa verscheen de ree 650000 jaar geleden. De laatste ijstijd overleefden ze in alleen in Spanje, daarna verspreiden ze zich weer over grote delen van Europa. Hun aantal wordt in Europa nu geschat op tussen de tien en vijftien miljoen dieren.Reeën zijn knabbelende lekkerbekken. Ze hebben een kleine maag en zijn gespecialiseerd op eiwitrijk kwaliteitsvoer, zoals bessen, twijgen en knoppen, noten, paddenstoelen, jonge bladeren, eikels en ook wel graan. Ze herkauwen graag op de overgang van bos en open veld, zijn vooral schemer en nachtactief maar ook wel overdag te zien, in de herfst en winter vaak in groepen. In het voorjaar en de zomer zijn ze territoriaal en vaak alleen, of het moet een reegeit met haar jongen zijn (vaak een tweetal). De bronst is rond augustus. Een bijzonderheid van reeën is de verlengde draagtijd (delayed implantation) , het duurt tot december voor de jongen zich beginnen te ontwikkelen, om dan in het late voorjaar geboren te worden.“Ree- of Rundvlees ragout”Een feestelijk kerstdiner heeft meerdere functies. Het jaar gaat tegen het einde en familie en vrienden ontmoeten elkaar om het jaar genoeglijk af te sluiten. Een bijzondere maaltijd kan daar aan bijdragen. Maar de kok moet de klus makkelijk kunnen behappen. Het is immers wel zo leuk als ook zij of hij van de avond kan genieten. In de laatste menusuggestie voor de kerst “Ree-Goulash”, maar het mag ook “Rundvlees-Goulash” zijn. De gerechten zijn goed voor te bereiden en hoeveelheden zijn voor 4 personen, maar dat kan natuurlijk makkelijk opgeschaald worden. Het is altijd beter een nieuw gerecht eerst een keer voor jezelf te koken. Dat maakt het op de dag van het bezoek wel zo ontspannen. Voor allen die met familie en vrienden gezellig gaan eten – of het nu deze, of andere gerechten zijn: eet smakelijk en goede feestdagen.De ree of rundvlees ragout:Iets meer ingrediënten, maar ook makkelijk te maken en goed voor te breiden. Het vlees is zeker bij een poelier te krijgen, soms bij de slager of in de supermarkt. Maar als iemand geen wild wil of het zich het makkelijker wil – deze ragout is ook goed met rundvlees te maken – dan neemt men het beste beenschijven met ongeveer 130g vleesaandeel per persoon). Voorbereidingstijd ongeveer 30 minuten; kooktijd ongeveer 2uur en een kwartier.Voor de “Ree-Ragout” is een Dutch Oven handig, maar elke grote vlakke pan met deksel die in de oven kan is ook goed. Je hebt verder een (leeg) theezakje nodigIngrediënten500 g reevlees, het beste van schouder of achterbeen3 el olie of botervet1 middelgrote ui2 wortels100 g selderijknol½ stengel prei1 teentje knoflook15 Jeneverbessen2 laurierbladeren10 peperkorrels zwart½ stengel kaneel5 kruidnagels1 glas rode wijn1 liter wildfond of runderbouillon (kan uit een glas)1 el tomatenmerg/puree2 el bloem of aardappelzetmeel2 el cranberry-saus (glas)3 el slagroomZout, peper (zwarte uit de molen)VoorbereidingUien, knoflook in ongeveer 3mm blokjes snijdenSelderijknol en wortel i in ca ½ cm blokjes snijdenHet vlees in weinig olie of botervet op goede temperatuur van alle kanten bruin aanbakken. Dat gaat het beste in 2 tot 3 porties. Het vlees weer samen in de pan. Op matig vuur brengenDe uien bijvoegen en kort mee braden, als ze iets kleur hebben, de rest van de klein gesneden groenten en de knoflook bijvoegen, ongeveer 5 min mee bradenMet zout en peper kruiden.Tomatenmerg en cranberries bijvoegen en kort verwarmen op hoge vlamMet bloem bestuiven en snel door elkaar mengen en met de rode wijn blussenBij matig vuur laten inkoken tot nog ongeveer 10 el vocht over zijnMet fond of bouillon overgieten.Jeneverbessen in een droog pannetje kort aanbakken tot ze glanzen. VOORZICHTIG! Ze mogen niet aanbakken. Met de platte kant van een mes vlak drukken. Samen met de rest van de specerijen in een theezakje en in de ragout onderdompelen.Vanaf hier kan men ook een dag later verder gaan. Dan wel koel zetten.De ragout op klein vuur ongeveer 2 uren laten sudderen, af en toe roeren. Dat kan ook in de oven.Het theezakje uit de pan halen, dan alle vleesstukken. De groenten afzeven en de jus opvangen. Ongeveer 1/3 van groenten fijn purerenDe jus terug in de pan doen en bij grote hitte opkoken. De groente puree bijvoegen. Naar gelang men de saus dikker of dunner wil: met aardappelzetmeel/water nog iets aandikken en met zout en peper op smaak brengen.Afronden met een grote eetlepel cranberries en tot slot om de maak te verfijnen slagroom toevoegen. Daarbij passen tagliatelle of ook rijst. Als groenten rode kool, spruitjes en/of ook een groene salade.Chatgpt zorgt voor de plaatjes en ook de vertaling in eng:Nature at Christmas (3): Two Doe-like EyesIf the numbers are to be believed, about 220,000 doe-like eyes gaze upon us here in the Netherlands. That makes the roe deer our most common deer, found across almost the entire country. But this wasn't always the case. Deep into the 19th century, roe deer were only seen in bits of the Veluwe. Deforestation, overhunting, and poaching made life tough for these delicate creatures. But the 20th century told a brighter tale: forestry efforts, the cultivation of heathland, and tighter hunting regulations (every shot roe has needed an official tag since 1954!) gave them a fighting chance. Now, they've even ventured into the coastal dunes. Since 1980, their numbers have quadrupled.For roe deer, traffic is the second biggest hazard (11,000 hit annually). But the number one threat? You guessed it—the hunt! Hunters cull about 16,000 roe deer every year. And who's the biggest consumer of roe meat? Surprise: it's the hunters themselves. This means the theoretical dream of a million roe-themed Christmas dinners each year isn't quite realistic. Fear not! For those dreaming of a festive feast but unable to nab wild roe, this accompanying ragout recipe is just as delightful with beef. Perhaps even tastier than the supermarket's New Zealand farmed venison.Our native roe deer, along with its Siberian cousin, is part of the “false deer” club, more closely related to reindeer and moose than to “true deer” like red deer and fallow deer. The roe is an ancient soul, with ancestors roaming about 20 million years ago—long before true deer showed up. Our current roe deer species has been around for 3 million years, popping up in Europe 650,000 years ago. They barely survived the last Ice Age, clinging to life in Spain before gradually spreading across the continent. Today, Europe boasts an estimated 10 to 15 million roe deer.Roe deer are picky little nibblers. With a small stomach, they favor high-quality, protein-packed snacks: berries, twigs, buds, nuts, mushrooms, young leaves, acorns, and the occasional grain. They thrive on the edges of forests and fields, are mostly active at dusk and night, but are sometimes spotted during the day. In autumn and winter, they hang out in groups. In spring and summer, it's every deer for itself—except for mother deer with their fawns (often twins). The rut happens in August, with a fascinating twist: roe deer have delayed implantation! This means the embryos don't start developing until December, and the little ones are born in late spring.Roe or Beef RagoutA festive Christmas dinner serves many purposes. It marks the year's end, gathers friends and family, and sets the stage for a cozy celebration. A special meal can elevate the evening, but it shouldn't stress out the cook. After all, they deserve to enjoy the festivities too! Enter our final Christmas recipe: “Roe Goulash” (or, for convenience, “Beef Goulash”). This dish is simple, prepare-ahead friendly, and written for four servings—but feel free to scale it up! Pro tip: test-cook new recipes before the big day. It's the secret to culinary zen. Whatever you're serving, here's to delicious food and a joyful holiday season!Ingredients for the Ragout:A bit more involved, but totally worth it and very doable. Venison is often available from a game butcher, sometimes your local butcher, or even the supermarket. If wild game isn't your thing, beef works beautifully (opt for shank cuts with about 130g meat per person). Prep time: 30 minutes. Cooking time: about 2 hours and 15 minutes.You'll need a Dutch oven or any oven-safe, wide pot with a lid. Plus, a (clean) tea bag.Ingredients:* 500g roe deer meat (preferably shoulder or hind leg)* 3 tbsp oil or clarified butter* 1 medium onion* 2 carrots* 100g celeriac* ½ stalk of leek* 1 clove garlic* 15 juniper berries* 2 bay leaves* 10 black peppercorns* ½ stick of cinnamon* 5 cloves* 1 glass red wine* 1 liter game stock or beef broth (ready-made is fine)* 1 tbsp tomato paste* 2 tbsp flour or potato starch* 2 tbsp cranberry sauce* 3 tbsp cream* Salt and freshly ground black pepperPreparation:* Dice the onion and garlic into small cubes (about 3mm).* Chop the celeriac and carrots into slightly larger cubes (about ½ cm).* Sear the meat in batches in a little oil or butter until browned. Return all the meat to the pot.* Add the onions and sauté until lightly colored. Toss in the remaining veggies and garlic; cook for 5 minutes.* Season with salt and pepper. Add tomato paste and cranberries, stirring over high heat.* Dust with flour, stir, and deglaze with red wine. Let it reduce until about 10 tablespoons of liquid remain.* Pour in the stock or broth.The Spice Bag:Briefly toast juniper berries in a dry pan until shiny—careful not to burn them! Crush gently with a knife. Pop them, along with all other spices, into the tea bag, and submerge it in the pot.At this point, you can pause and refrigerate for a next-day finish.* Let the ragout simmer gently for about 2 hours, stirring occasionally. Alternatively, cook it in the oven.* Remove the spice bag and meat chunks. Strain the vegetables, reserving the liquid. Puree about 1/3 of the veggies.* Return the strained liquid to the pot and boil over high heat. Stir in the pureed veggies. Adjust the thickness with starch-water mix, if needed. Season with salt and pepper.* Finish with cranberry sauce and cream for a velvety texture.Serve with tagliatelle or rice, and sides like red cabbage, Brussels sprouts, or a green salad.Cheers to a cozy Christmas feast and merry moments with loved ones!
Noten met de kerstKunnen mensen niet anders? Zijn wij altijd vleeseters geweest? Nou zeker niet, in sommige tijden en landstreken at er zelfs niemand vlees, zoals in India rond het begin van onze jaartelling. En nu is de trend ook eerder weg van vlees, vooral vanwege het milieu en dierenleed. De helft van de bevolking is inmiddels flexitarier en eet minstens de helft van de week geen vlees. De strikte vegetariërs blijven bij ons zoals over de hele wereld beperkt tot zo'n vijf procent, alleen in India is dat percentage nog boven de dertig procent. Nog een stuk kleiner is de groep van veganers, die gaan nog een stapje verder en willen ook geen zuivelproducten of eieren. Zij moeten wel oppassen dat ze met name wel voldoende vitaminen en mineralen binnen krijgen. Op zich is vlees eten in het geheel geen must, en peulen maar vooral ook noten zijn prima en lekkere vervangers. Zie het, trouwens niet vegane, recept voor een heerlijke notentaart tijdens het kerstdiner, dat we bij deze podcast voegen.Wat zijn noten? Dat hangt er maar vanaf met wie je praat. Plantkundig zijn noten enkele vruchten met een verhoute wand. Tot deze “echte noten” behoren eikels, hazel- en beukennoten en kastanjes. Wat we in het dagelijks spraakgebruik noten noemen zijn voor de botanicus soms steenvrucht-zaden (zoals amandelen, kokosnoten en walnoten), of zaadkernen (para- en pecannoten, pistaches, cashewnoten en macadamia's) en zelfs peulen (zoals de pinda). In de keuken wordt dat onderscheid niet gemaakt en horen de bovengenoemde “onechte noten” er ook bij. De grootste gemene deler van alle eetbare noten is het hoge gehalte aan eiwit, onverzadigde vet en vitaminen. Kortom, een ideaal bestanddeel van ons voedsel. En samen met peulen en bonen (zoals kapucijners, sojabonen, kikkererwten en linzen) een perfect alternatief voor vlees.Qua gezondheid steken noten gunstig af tegen vleesproducten en zuivel, vooral door een verlaagd risico op hart en vaat ziekten. Alleen zijn sommigen allergisch tegen eiwitten in noten. Die mensen kunnen dan vaak wel pinda's eten, want die zijn als peulen niet verwant aan de andere noten en hebben hun eigen allergenen. Men moet vanwege schimmelgevaar wel oppassen bij het bewaren van noten (droog, koel en goed afgesloten), vooral bij kastanjes en walnoten. De ecologische footprint van noten valt vergeleken met vlees positief uit. De CO2 uitstoot ligt 90% lager per kilo. Pinda's en kastanjes, wal- en hazelnoten scoren hier het best. Het kweken van noten kost per kilo wel veel land, maar dat is vaak wel voor meerdere doeleinden te gebruiken. Het minst gunstig ligt het waterverbruik, dat is per kilo vergelijkbaar met dat van vlees. En dat is vooral een probleem omdat veel noten groeien in gebieden met waterschaarste, dat geldt zeker voor amandelen, pistaches en cashewnoten. Ook hier komen kastanjes, pinda's en walnoten weer gunstiger uit. Wat men bij al die vergelijkingen wel moet bedenken is dat de dagelijkse aanbevolen consumptie van noten een kwart lager ligt dan die van vlees! Waar men nog wel op moeten letten bij de aankoop van noten zijn de arbeidsomstandigheden waaronder ze geoogst worden, met name in India en Turkije, een goede raadgever is het fairtrade keurmerk. Ook al zijn peulen, met afgeleide producten als humus, tempé en tofu nog net iets duurzamer, toch doen noten het goed, en dat ook vanwege hun excellente smaak. Tijd voor de kerst-notentaart.Nuts at Christmas made by Suno AI music composer:‘Notentaart met ovengroenten' (+ een variant met uien-room-saus)Een feestelijk kerstdiner heeft meerdere functies. Het jaar gaat tegen het einde en familie en vrienden ontmoeten elkaar om het jaar genoeglijk af te sluiten. Een bijzondere maaltijd kan daar aan bijdragen. Maar de kok moet de klus makkelijk kunnen behappen. Het is immers wel zo leuk als ook zij of hij van de avond kan genieten. Dit keer een heerlijke “Noten-taart met ovengroenten”. Het is altijd beter een nieuw gerecht eerst een keer voor jezelf te koken. Dat maakt het op de dag van het bezoek wel zo ontspannen.Voor dit recept is een broodbakblik (30cm) nodig, de oven moet een hete luchtoven zijn. Dit is een highlight van het kerstmenu: een sappige notentaart met gemengde noten, wortels, Parmezaan en verse kruiden. Daarbij passen groenten uit de oven met een schoteltje cranberrysaus. Voorbereiding ca 50 min, plus baktijd. Makkelijk maar bijzonder, en goed voor te bereiden. Dit is een recept voor 6 personen.IngrediëntenVoor de taart:300 g gemengde noten (bijvoorbeeld hazelnoten, amandelen, cashewnoten, walnoten)60 g pistache noten150 g wortels1 ui (ongeveer 80 g)2 knoflookteentjes300 g tamme kastanjes (blik of vacuümverpakt)150 g belegen Appenzeller (kaas)75 g getoast volkoren brood1 bundel gladde peterselie3 takjes tijm, 1 takje rozemarijn50 g Parmezaan (geraspt)3 eieren (M)40 g mosterd3 el sojasauszout2 el boter (koud)1 glas cranberry-saus (~ 220 g)Voor de groenten:600 g wortels400 g bloemkool of broccoli (diepvries)250 g spitskool, spinazie of paksoi2 rode uien3 knoflookteentjes60 ml olijfoliezoutzwarte peper (het beste vers gemalen)Voor de uien-room saus2 uien2 el (ev. vegane) boter2 el bloem1 tl tomatenmerg250 ml groenten bouillon250 ml (plantaardige) slagroom5 g verse peterselie1 tl mosterd1 el sojasausnootmuskaatzoutpeper1 biologische citroenVoorbereidingNoten en pistachenoten in een passende pan zonder vet roerend roosteren tot ze licht kleur aangenomen hebben, laten afkoelen.150 g wortels schillen en fijn raspen, de ui schillen en in kleine blokjes snijden/.2 knoflook-teentjes schillen en uitpersen, de tamme kastanjes heel fijn hakken (~5mm)Appenzeller kaas grof raspen, getoast brood (met de vingers) fijn wrijvenPeterselie, tijmbladeren en rozemarijn fijn hakken.Oven op 180 graad (hete lucht!) voorverwarmen.Noten en pistachenoten met een hackmolen of een blender fijn hacken (~3 -5 mm).Noten en rest van de ingrediënten met Parmezaan, eieren, mosterd en sojasaus tot een homogene massa mengen. Het beste gaat dat met de hand. Met zout en peper op smaak brengenBakvorm met bakpapier bekleden of goed invetten en lichtjes met meel bestuiven (via zeefje)De notenmassa in de vorm vullen en licht aandrukken. De vorm met aluminiumfolie afdichten, op een diep bakblik zetten en op de middelste rail 30 minuten bakken.Tussentijds de groenten wassen en zo nodig schillen. De wortels in de lengte in kwarten snijden, dunne wortels in de helft, de andere groenten klein snijden, de uien in een cm stukken snijden.Knoflook persen en met de olijfolie mengen.Groenten – behalve spinazie en/of spitskool - in de knoflookolie wentelen en op een bakblik leggen, met zout en peper bestrooien.De aluminium folie van de notentaart nemen en er vlokjes boter over verdelen. Terug in de oven plaatsen. Het blik met de groenten op de 2e rail van beneden plaatsen.Vanaf hier kan men ook een dag later verder gaan. Dan de zaak over nacht wel koel zetten.Groenten en notentaart nog samen 20 minuten bakken.Nu evt. spinazie en spitskool onder roeren. Nog 15 minuten bakken.Tussentijds de citroen heet wassen, drogen en schil fijn afraspen, sap uitpersen.Notentaart uit de oven halen en 5 minuten laten rusten.Groenten in een voorverwarmde schaal, met citroenschil en sap op smaak brengen.Notentaart uit de vorm halen en op een voorverwarmde plaat zetten met een deel van de cranberry-saus decoreren, met groenten en de rest cranberries serveren.Uiensaus: uien schillen en fijn hakken, in de boter met het tomatenmerg licht aanbraden. Bloem er over heen strooien en 2-3 min al roerend mee laten braden.Zijn tomatenmerg en uien licht bruin, dan in een keer al roerend groenten-bouillon en slagroom bijvoegen. Doorgaan met roeren tot de saus licht begint te koken.Peterselie wassen en fijn hakken. Met mosterd en sojasaus, nootmuskaat, zout en peper op smaak brengen. Als laatste peterselie bij voegen. Bij de notentaart serveren.De plaatje zijn compleet bedacht door chatgpt met de daarbij horende fouten. ook de tekst hieronder in het engels is vertaald door chatgpt, dus zijn met helaas een paar onvolkomenhedenNuts at ChristmasCan't we do anything else? Have we always been meat lovers? Absolutely not! In some periods and places, no one touched meat, like in India around the start of our era. These days, the trend is also moving away from meat, largely because of environmental concerns and animal welfare. Half the population is now flexitarian, eating no meat at least half the week.Strict vegetarians? They're a modest five percent worldwide, just like in our country. India is the star player here, where over thirty percent of the population skips meat entirely.Then there's the vegans, a much smaller group that takes it up a notch, steering clear of dairy and eggs as well. They do need to be careful to get all their vitamins and minerals, as some nutrients aren't just hanging around in the air.Meat is by no means essential. Legumes—and especially nuts—are excellent and tasty alternatives. For example, check out our not-so-vegan recipe for a delicious nut tart, perfect for your Christmas dinner, included with this podcast.What actually is a nut?That depends on who you ask. Botanically speaking, nuts are single-seeded fruits with a woody shell. True nuts include acorns, hazelnuts, beechnuts, and chestnuts. But in everyday language? Well, anything goes.For example:* Almonds, coconuts, and walnuts? They're seeds of drupes.* Cashews, pistachios, and pecans? Seed kernels.* Peanuts? They're over in the legume family.In the kitchen, no one cares about these distinctions, so we lump them all together as “nuts.” What they all share is a high content of protein, healthy fats, and vitamins. Ideal for a balanced diet!Together with legumes like chickpeas and lentils, nuts make an excellent meat substitute. Plus, health-wise, nuts beat meat and dairy hands down, especially in reducing the risk of heart disease.One word of caution: some people are allergic to nut proteins, although peanuts—being legumes—are often fine for them. Just store your nuts properly (cool, dry, sealed), particularly chestnuts and walnuts, to avoid mold.Nuts versus meat: The eco-matchEnvironmentally, nuts win by a mile. Their CO₂ emissions are 90% lower per kilo compared to meat. Peanuts, chestnuts, walnuts, and hazelnuts lead the pack here. However, nut farming does require a lot of land, though this land is often used for multiple purposes.Water use is less rosy—per kilo, it's comparable to meat, which is tricky since many nuts grow in water-scarce areas. Almonds, pistachios, and cashews are the biggest culprits, while peanuts, chestnuts, and walnuts come out on top again.And let's not forget the labor conditions in nut harvesting, especially in India and Turkey. Look for Fair Trade labels to make an ethical choice. While legumes like hummus and tofu are even more sustainable, nuts are doing just fine—and let's be honest, they taste amazing.Time for the Christmas nut tartA Christmas dinner is more than just food—it's a chance to close the year with loved ones, laughter, and maybe a glass of wine or two. The meal should be special, but let's not forget the chef deserves to enjoy the evening as well.This year, we're going festive with a "Nut Tart with Roasted Vegetables." It's a showstopper that's easy to prepare, tastes incredible, and—bonus—can be made ahead of time.Ready to cook up a nutty masterpiece? Grab the recipe and bring some joy to your Christmas table!Ingredients for the tart (serves 6):* 300 g mixed nuts (e.g., hazelnuts, almonds, cashews, walnuts)* 60 g pistachios* 150 g carrots (grated)* 1 onion (finely chopped)* 2 garlic cloves (pressed)* 300 g chestnuts (cooked, finely chopped)* 150 g aged Appenzeller cheese (grated)* 75 g whole-grain bread (toasted, crumbled)* Fresh parsley, thyme, and rosemary (chopped)* 50 g Parmesan (grated)* 3 eggs* 40 g mustard* 3 tbsp soy sauce* Salt and pepper* Butter for greasing* 1 jar of cranberry sauce (~220 g)For the vegetables:* 600 g carrots* 400 g broccoli or cauliflower (frozen is fine)* 250 g spinach, cabbage, or pak choi* 2 red onions* 3 garlic cloves* 60 ml olive oil* Salt and pepperPreparation:* Roast the nuts in a dry pan until lightly browned. Let cool and chop coarsely.* Mix all tart ingredients in a bowl until well combined. Season with salt and pepper.* Grease a loaf tin or line it with baking paper. Fill with the nut mixture and cover with foil. Bake at 180°C (convection) for 30 minutes.* Prepare the vegetables: Toss with olive oil, garlic, salt, and pepper. Spread on a baking tray.* Remove foil from the tart, top with butter flakes, and bake for another 20 minutes alongside the vegetables.* Serve the tart with roasted vegetables and cranberry sauce.Enjoy a sustainable and delicious Christmas dinner! This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
Natuur met kerst (1): konijnenEen serie van vier podcasts over zaken uit de natuur die met kerst verbonden zijn. Als eerste hebben we het over konijnen. En ja, dan hebben we het over het kerstdiner. Want als konijn dan vooral met kerst. Daarom werden vroeger in veel huishoudens konijnen gehouden, vooral op het land. Nu leven er naar schatting een miljoen konijnen in Nederland als huisdier, als flappie zogezegd. Het is te hopen dat dat niet eenzaam in een houten hok is, want dat heeft weinig van doen met de natuurlijke levenswijze.Samen met hazen en fluithazen vormen konijnen een oude en geheel aparte groep onder de zoogdieren. Kenmerk is de dubbele tandenrij, in de bovenkaak. Door deze dubbeltandigheid, zo was de vroegere latijnse benaming voor de extra stifttanden achter de snijtanden, zijn ze gespecialiseerd in het knagen van wortels en andere plantendelen , maar ook, vooral in de winter, van bast. Ze gaan heel zuinig met hun voedsel om, ze hun verse mest nog een extra keer op voor een optimale vertering. Ze hebben sterke achterpoten, waarmee ze grote sprongen kunnen maken. Op de vlucht slaan hazen daarbij haken, terwijl konijnen meer zig-zag specialisten zijn. Konijnen zijn gezellige dieren, leven graag in familieverband in burchten, grotere holenstelsels het liefst in zandige grond. De jongen, van 1 tot 9 stuks, zijn de eerste tien dagen geheel hulpeloos, kaal en blind, en toegedekt onder dons in de nestgang. Eénmaal per dag werken ze zich vrij, en kort daarop racet de moeder het nest in. Dan is het zo snel mogelijk een tepel te pakken krijgen, want na een minuut is de moeder weer weg, tot de volgende dag! Voor de laatste ijstijd kwamen al konijnen voor in Spanje (die naam betekende ooit konijnenland), en daarna hebben ze zich steeds weer over de rest van Europa uitgebreid, het laatst in de middeleeuwen.Landbouwers hebben in 1953 een Zuid-Amerikaans virus ingevoerd, myxomatose, en daardoor zijn de konijnen bij ons haast verdwenen. Maar moeizaam heeft een deel zich weten te redden, door toenemende resistentie. In 1984 kwam er een volgende klap door RHD, een viraal hepatitis uit China. De populatie is de laatste 20 jaar met 75% afgenomen. Vooral in duingebieden levert dat problemen op, konijnen hielpen daar de vegetatie kort te houden. Hazen hebben weer andere problemen. Die zijn niet gevoelig voor myxomatose, maar hebben veel last van de steeds kalere en grootschaliger landbouw. Hazen leven op hun eentje in een hazenleger op het veld, in greppels van kleinschalig grasland en akkerranden. Er is steeds meer jongen-sterfte. Hazenjongen zijn nestvlieders en zijn vanaf dag 1 op zich zelf gesteld (de moeder komt wel dagelijks even langs voor een zoogbeurt natuurlijk). Al met al loopt de hazenstand mede door gif en parasieten fors terug. Konijnenfok en jachtIn Europa worden meer dan 330 miljoen vleeskonijnen gehouden. Na het ‘vleeskuiken' is het konijn het meest gehouden dier. Driekwart daarvan bevinden zich in Italië, Frankrijk Polen en Spanje. In Nederland fokken 35 bedrijven zo'n 300.000 konijnen per jaar. Die gaan voor de slacht naar het buitenland. Maar we eten met zijn allen minstens tienmaal zo veel konijnenvlees, en dus is er invoer nodig, vooral uit Hongarije en China. De (kooi)omstandigheden waaronder al die konijnen gehouden worden zijn niet om over naar huis te schrijven, niet in Nederland maar zeker ook niet in het buitenland. Vergeleken met de fok stelt de jacht in ons land niet zo veel voor. In het jachtseizoen, dat loopt van 15 augustus tot 1 februari, worden in Nederland minder dan 30000 wilde konijnen geschoten.“Konijn in een roomsaus”Een feestelijk kerstdiner heeft meerdere functies. Het jaar gaat tegen het einde en familie en vrienden ontmoeten elkaar om het jaar genoeglijk af te sluiten. Een bijzondere maaltijd kan daar aan bijdragen. Maar de kok moet de klus makkelijk kunnen behappen. Het is immers wel zo leuk als ook zij of hij van de avond kan genieten.Dus in drie december-podcasts drie makkelijke, maar niet algemene menu-suggesties, passend bij de podcast. Achtereenvolgens: “Konijn in een roomsausje”, “Ree-Goulash” en voor de niet vleeseters een heerlijk “Noten-taart met ovengroenten”. Alle gerechten zijn goed voor te bereiden en hoeveelheden zijn voor 4 personen, maar dat kan natuurlijk makkelijk opgeschaald worden. Het is altijd beter een nieuw gerecht eerst een keer voor jezelf te koken. Dat maakt het op de dag van het bezoek wel zo ontspannen. Voor allen die met familie en vrienden gezellig gaan eten – of het nu deze, of andere gerechten zijn: eet smakelijk en goede feestdagen! Konijn in roomsaus:Vooraf past heel goed een eenvoudige bouillon, bijvoorbeeld uit een gekochte kalfs-fond, waaraan vermicelli en gehakte bieslook wordt toegevoegd. Achteraf bv. ijs met hete kersen of frambozen.Voor het “Konijn in een roomsausje” is een braadpan, een Dutch Oven handig, maar elke grote vlakke pot met deksel die in de oven kan is ook goed. Voorbereidingstijd ca. 15 min; oventijd 80 tot 90 min/Ingrediënten1 konijn, keuken klaar in stuken of 4 konijnenbouten200 ml groentebouillon150 g vet spek (biologisch)400 ml slagroommosterd, mild of regularzout en pepereen snufje suiker (of zoetstof)Voorbereiding(Als het eten dezelfde dag klaar moet zijn : de oven op 200 graden (hete lucht) voorverwarmen.)De konijnenstukken met mosterd inwrijven en met zout en peper kruiden.Het spek in kleine blokjes (~1/2cm) snijden en in de pan op laag vuur het vet uitbraden.Het vuur hoog zetten en de konijnstukken bijvoegen. Krachtig van alle kanten aanbraden.Hebben de konijnstukken een mooie kleur dan met groentebouillon blussen.TOT HIER ZOU MEN AL EEN DAG VAN TEVOREN KUNNEN VOORBEIDEN, dan de pan tot de volgende dag met deksel koel zettenDe pan met deksel erop in de voorverwarmde oven (200 graden, hete lucht) schuiven.Na ongeveer ½ uur 200ml slagroom bij gieten. Na een verdere ½ uur nog een keer 200ml. Evt. nog iets water bij voegen.Wie het vlees iets bruiner wil kan nog voor 10min de deksel eraf halen. Met een dun mesje gaarheid testen. De pan uit de oven halen, de saus op smaak brengen.Dit gerecht past goed bij gekookte aardappelen en rode kool en of spruitjes (spruitjes tip: niet in water koken, maar in iets olie met boter langzaam gaar baken, amandelschilfers overheen strooien, met zout peper een iets noot muskaat op smaak brengen.) This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
Komt er ooit nog een natuurmuseum in Groningen? Of gaven een brand en de PvdA de definitieve doodsteken?Regionale natuurmusea zijn er in vrijwel alle provincies, maar niet in Groningen. En dat is te wijten aan nalatigheid en domheid. In 1906 vernietigde een brand tijdens verf-werkzaamheden de vermaarde natuurcollectie van Petrus Camper en professor van Swinderen, die de hele 1e verdieping van het toenmalige academiegebouw in beslag nam. In 2007 bracht de gemeenteraad van Groningen onder aanvoering van de PvdA het natuurmuseum, ontwikkeld in 75 jaar tijd en magnifiek gevestigd in het voormalige Groninger museum voor Stad en Ommelande, om zeep. Dat ondanks vele protesten binnen en buiten de politiek. Het verschil tussen de twee catastrofes is dat de laatste met opzet, en vanuit pure stompzinnigheid gebeurde. Een monumental gebouw werd voorgoed aan de openbaarheid onttrokken. En een noodzakelijke kristallisatiepunt voor natuurbeleving en educatie werd aan de schooljeugd en de bevolking van stad en provincie van Groningen ontnomen.Daarmee is op Flevoland na Groningen de enige provincie zonder zo'n instelling waarin de biodiversiteit tot leven komt. Ook voor de professional is het moeilijk een overzicht te hebben over alles wat de natuur in een gebied te bieden heeft, en dat overzicht biedt een museum met zijn zorgvuldig beheerde collecties. Maar ook is het de plaats waar de citizen scientist, vroeger noemde we dat de geinteresseerde leek, terecht kan. Vaak zijn dat superspecialisten waar een museumstaf nog veel van kan leren. Een natuurmuseum kan steeds weer nieuwe thema's aansnijden, in grote tentoonstellingen maar ook door de schijnwerper te zetten op een heel bijzonder of actueel natuurfenomeen. En daarmee krijgt het extra aandacht van de bevolking en vooral ook van kinderen. Die zijn natuurlijk ook dol op rariteiten-kabinetten, maar ook hun belangstelling voor de natuur krijgt daar een kick start.Hoe komt het dat een gemeenteraad zo dom kan zijn? Het Groningse natuurmuseum was eerst gevestigd in een oud schoolgebouw, daarna al wat groter in een oud kantongerecht en daarna in het prachtige vroegere kunstmuseum. En daar ging het mis, want diezelfde gemeente zette de aanstelling van een directeur door die het vooral over kunst en natuur wilde hebben, een thema wat nou niet zo direct kids aanspreekt. Bezoek liep terug, dus weg met het museum. Nou ja nog een beetje en maar voor een hele korte tijd, via de schooltuinen (die in Groningen wel goed lopen). En hoe nu verder? Veel is weggegeven, aan musea in Leiden en Leeuwarden. Er zijn nog wel grote collecties geologie, zoologie en botanie, maar die zitten ontoegankelijk in een depot van de Universiteit. Het universiteitsmuseum is veel te klein om daar een goed beeld van te geven. Wel heeft een particulier Klaas Nanninga een klein, eigen natuurmuseum in zijn woonhuis in de stad Groningen gemaakt (je kan er op aanvraag op bezoek, www.klaasnanninga.nl). Maar de situatie vraagt natuurlijk om een goed gebouw en een deskundige en enthousiaste staf. En een politiek die meer dan lippendienst aan de natuur biedt.De natuurmusea van Nederland.Buiten Groningen zijn er in Nederland tal van prachtige natuurmusea. Mooie “complete” regionale musea zijn er in bijvoorbeeld in Leeuwarden, Denekamp, Enschede, Nijmegen, Tilburg, Rotterdam, Boxtel en Maastricht. Het oudste museum van Nederland, Teylers in Haarlem heeft heel bijzondere collecties fossielen en mineralen. En de topper is natuurlijk Naturalis in Leiden, waar veel andere verzamelingen in zijn opgenomen en het grootste onderzoeksprogramma naar biodiversiteit loopt. Een mooi overzicht van alle musea geeft het boek “Natuurschatten” van Fred de Ruyter. This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
Virussen: griep en ergerNu ja, zo klopt dat niet helemaal. Griep kan ook al behoorlijk erg zijn. Gemiddeld sterven in Nederland zo'n zesduizend mensen aan influenza, het griepvirus. En in erge jaren, zoals in 2018 kan dat ook nog een kwart hoger zijn. Jaarlijks hebben ruim 800.000 mensen in ons land een griep te pakken, dat betekent een behoorlijk economische schadepost. In Nederland zijn we goed af met de jaarlijkse griepvaccinatie die ouderen en andere kwetsbare een zekere bescherming geven. Gezien de snelle veranderingen in de griepvarianten doen ze het in België nog net iets beter, daar vaccineren ze tweemaal per jaar, maar in veel andere landen is het soms treurig gesteld, zoals zelfs in de USA. Een eerdere variant, de Aziatische griep, kostte 2-4 miljoen mensen op aarde het leven. Het ergst was de Spaanse griep (die trouwens uit Noord-Amerika kwam) die aan het eind van de eerste wereldoorlog 50 miljoen vooral jonge mensen de dood injoeg. We weten intussen waarom dat zo was, tragischer wijs was de natuurlijk afweerreactie op deze griepvariant bij hen zo heftig dat hun lichaam dat niet meer aankon. De totale wereldsterfte aan corona, veroorzaakt daar het SARS-virus is tot nu toe minder hoog gestegen, de beste schattingen komen uit op 20 miljoen doden.Dat eigenlijk nog meevallende sterftecijfer ligt voor een groot deel aan de effectieve vaccinaties tegen corona wereldwijd. Dankzij onze toegenomen kennis van virussen, van hun erfelijke eigenschappen en de manier waarop ze zich in de gastheercel vermeerderen, zijn er pijlsnel verschillende vaccins ontwikkeld, gebaseerd op afgezwakte virussen die inspelen op de natuurlijke afweer van de mens, maar ook op remming van hun vermeerdering in menselijke cellen. Virussen zijn aangewezen op gastheercellen. Biologen vinden dat zij virussen niet tot de levende organismen moeten rekenen. Virussen zijn heel klein, een factor honderd kleiner dan bacteriën, en onder het gewone lichtmicroscoop niet te zien. Ze hebben geen eigen energievoorziening, daarvoor zijn ze geheel aangewezen op de gastheercellen. In feite bestaan ze uit een relatief kleine hoeveelheid erfelijk materiaal (DNA of RNA), wat eiwitten en soms wat vetten. Ze zijn heel licht en kunnen vaak door (adem)lucht besmetten, maar ook wel via muggen of teken of direct lichaamscontant. Virussen zijn meestal gespecialiseerd om binnen te dringen in een enkele gastheersoort, maar ook springen ze wel over van de ene op de andere soort, zoals waarschijnlijk ook bij het SARS-virus het geval was. Dan koppelen ze zich aan het erfelijk materiaal van de gastheer, zorgen ervoor dat die machinerie ze in grote aantal vermeerdert en komen dan weer vrij om het volgende slachtoffer te infecteren.De eerste virusinfectie werd in 1883 beschreven bij de tabaksplant, dat wil zeggen dat men met sap van een zieke plant een gezonde plant kon besmetten. De Nederlandse microbioloog Beijerick vond in 1898 niet alleen uit dat gefilterd plantensap de besmetting veroorzaakt maar ook dat er levende cellen voor nodig waren om de besmetting door te geven. Hij noemde de toen onbekende deeltjes in het sap virussen (giftstoffen). In 1935 lukte door uitkristalliseren van het filtraat het virus in handen te krijgen, het tabaksmozaïekvirus, en kort daarna kreeg men het eerste beeld door middel van de elektronenmicroscoop. Nu zijn er vele duizenden virussen bekend, bij bacteriën (de zgn. op-eters of bacteriofagen), bij plant mens en dier.VirusziektesIn 1963 ontdekte men het hepatitis-b virus, in 1983 het Hiv virus, de veroorzaker van aids. Andere bekende virale infectieziekten zijn onder andere verkoudheid (een rinovirus, relatief onschuldig, maar pas op, alleen al voor Amerika schat men de kosten op 20-25 miljard dollar jaarlijks aan arbeidsuitval en zelfmedicatie), griep, waterpokken, hondsdolheid, pokken en ebola. Een gevaarlijke griepvariant is de vogelgriep, waarvan het grote risico is besmetting van zoogdieren inclusief de mens (de eerste gevallen zijn al opgetreden). Wat is de schade die een virus veroorzaakt? Soms wordt de cel waarin het virus binnendringt meteen gedood, dat kan leiden tot de uitval van organen. Ook kan het afweersysteem van de mens op hol gejaagd worden (zoals bij de Spaanse griep), wat dodelijk kan uitpakken. De snelle veranderingen die virussen kunnen ondergaan (en die dus nieuwe vaccins nodig maken), maar vooral ook het overspringen van virussen van andere diersoorten, in de natuur of in de agrarische sector, op de mens wordt tegenwoordig als groot mogelijk risico gezien. Het komt dus goed uit dat de toegenomen kennis van virussen en hun kwetsbaarheid inmiddels de kans op een succesvolle aanpak vergroot heeft.De oorsprong van virussenUit het feit dat de eiwitten van alle virussen op aarde onderling meer overeenkomsten hebben dan die van alle verschillende organismen waarvan ze afhankelijk zijn leidt men af dat ze waarschijnlijk heel vroeg in de evolutie ontstaan zijn. Er zijn drie hypothesen over hun ontstaan. De meest plausibele hypothese is dat virussen ontstaan zijn door afsplitsing of “ontsnapping” van een stukje erfelijk materiaal uit oercellen voor de verschillende ontwikkelinglijnen van leven op aarde. Een andere gedachte is dat virussen zijn ontstaan uit kleine oercellen op aarde die parasiteerden op grotere cellen. Daarbij verdween steeds meer van de kleine oercel tot alleen het erfelijk materiaal nodig voor een virus overbleef, de reductiehypothese. De laatste hypothese gaat uit van co-evolutie. Virussen zouden min of meer gelijktijdig met de eerste cellen op aarde verschenen zijn, en daarna afhankelijk geworden van het celleven zoals zich dat op aarde ontwikkeld heeft. Hoe is het leven ontstaan op aarde? Wat was er voor de eerste cellen, waren de eerste levensvormen zich zelf vermeerderende stukjes erfelijk materiaal in de vorm van RNA, soortgelijk wat zo'n vijftig jaar recent in planten is aangetroffen als viroïden? Meer dan genoeg vragen This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
Het hunebed als dorpshuisOnze hunebedden zijn nog steeds behoorlijk geheimzinnig. Het is duidelijk dat ze zijn opgebouwd uit grote zwerfstenen die in het Saalien met reusachtige ijsgletsjers uit Scandinavië naar onze streken zijn aangevoerd. Maar hoe de bewoners van de trechterbekercultuur, want dat waren de hunebedbouwers, die enorme stenen zo'n vijfduizend jaar geleden precies hebben opgegraven, dat weten we niet vertelt Harry Huisman, de geologisch expert van het Hunebedcentrum in Borger. En ook niet hoe vervolgens de zwerfstenen werden vervoerd, weer ingegraven en zo afgedekt met draagstenen tot wel tien ton zwaar dat er stabiele rechthoekige kamers ontstonden. Dat kunnen we alleen maar vermoeden. In elk geval waren het niet de kale hunebedden zoals we die nu kennen, maar maakten de stenen deel uit van heuvels waar binnenin de kamer toegankelijk was gemaakt.Waar de hunebed-heuvels voor dienden is ook nog in het geheel niet duidelijk. De enorme inspanning die in de bouw moest worden gestoken doet vermoeden dat ze voor de bewoners heel belangrijk waren. Misschien was het ook wel een mengeling van alles waar in de laatste eeuwen aan gedacht is: een territoriaal monument dat de vreemdeling moest imponeren, een religieus baken dat de goden gunstig moest stemmen, of misschien ook wel een sociaal verzamelpunt, een soort dorpshuis. Voor dat laatste spreekt de recente vondst van verbrand steengruis rond hunebedden die wijzen op culinaire activiteiten. Voor de ooit veronderstelde functie van grafheuvels zijn geen echte aanwijzingen gevonden. Probleem daarbij is wel dat van organisch materiaal zoals skeletdelen vrijwel geen sporen zijn terug te vinden. In elk geval zijn de hunebed-heuvels wel een duidelijk signaal voor een blijvende vestiging van de bewoners, dit is niet het werk geweest van voorbijtrekkende jagersvolken.Reuzen stenen zonder reuzenIn 1660 beschreef een dominee Picardt dat deze reuze steenhopen gebouwd waren door “grouwsamen barbarische en wreede reusen, huynen”. Vijfentwintig jaar later muntte de Friese dichteres en archeologe Titia Brongersma de term “Hunebed”. Zij vond rond het hunebed van Borger aardewerk met asresten. Inmiddels staat nu in Borger vlak naast dit grootste hunebed van Nederland het Hunebedcentrum, met heel veel informatie voor jong en oud over alles wat we nu van de hunebedbouwers te weten zijn gekomen.Hunebedden: van een makkelijke steengroeve tot archeologisch monumentOoit waren er zo'n honderd hunebedden in Nederland, nu zijn er nog 53 van over. Het zijn met elkaar wel de oudste archeologische monumenten die we hebben. In veel andere landen als Duitsland, Zweden, Noorwegen en Polen komen hunebedden voor. Denemarken is wel het kampioensland, daar zijn er nog 2500 over van wat er ooit 25000 geweest zijn. Veel stenen van hunebedden zijn overal verdwenen, als fundament van kerken en ander bouwwerken of als gewoon goedkoop bouwmateriaal. Inmiddels zijn ze overal beschermd, en zijn onze trotse tegenhangers van menhirs en steencirkels, niet allen elders in Europa, maar ook terug te vinden in ander continenten. This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
Slakken zonder huisNaaktslakken, het is eigenlijk heel eenvoudig. Verreweg de meeste slakken op het land en in het water hebben een huisje of schelp, oftewel een uitwendig kalkskelet. En slakken die dat niet hebben noemen we naaktslakken. Bij veel naaktslakken is nog wel een restje van de schelp in het lichaam te vinden, vaak in de mantel als kalkknobbel. Het verlies van een huisje of schelp is vaker gebeurd in de ontwikkeling van het leven op aarde. De herkomst van naaktslakken kan dus heel verschillend zijn. In zee wonen heel veel naaktslakken. Zij hebben kieuwen waarmee ze ademhalen. Ze zijn vaak prachtig gekleurd en met soms bizarre lichaamsvormen. Op het land levende naaktslakken zijn longslakken. In Nederland komen er 26 verschillende soorten voor, goed te onderscheiden aan de plek van ademopeningen, en kleurpatronen. De grootste, de zwarte aardslak wordt wel 20 centimeter.Net zoals alle slakken behoren de naaktslakken tot de buikpotigen (Gastropoda). Die naam komt van de buikspieren waarmee ze zich voortbewegen. Voor naaktslakken die op het land leven is uitdroging een groot gevaar. Ze zijn aangewezen op een vochtige omgeving en houden dus erg van de nacht en van regenachtig weer. Onze naaktslakken eten van alles, met hun raspachtige tong. Tuinplanten, en vooral ook die wij zelf eetbaar vinden staan hoog op de lijst, maar ze ruimen ook aas op en paddenstoelen en andere schimmels. Als de omstandigheden gunstig zijn kunnen slakken zich heel snel vermeerderen. De meeste slakken zijn hermafrodiet, zijn zowel vrouwtje als mannetje. Sommige soorten hebben prachtige paringsrituelen waarin ze hangend aan een slijmdraad om elkaar heen draaien. Beide dieren produceren dan 20-30 eieren in ei-pakketjes, en twee maanden later is de volgende generatie alweer volwassen.Weg met de naaktslak?Wie van zijn naaktslakken af wil komen kan everzwijnen in de tuin laten, maar dat heeft ook weer zo zijn nadelen. Er zijn talloze “onfeilbare” methoden om naaktslakken kwijt te raken. Bijvoorbeeld met koffiedrab of koperdraad. Planten beschermen met scherpe randen van glas of aardewerk, of droge woestijnzones. Ze proberen te verdrinken in bier. Men kan ze ook eenvoudig inzamelen, al dan niet met een gemene steek in de tere delen. Of men kan aaltjes bestellen die de naaktslakken te lijf gaan. Uiteindelijk zullen we moeten leren samen te leven met de naaktslak, en ze misschien wel hun natte plekken gunnen. This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
Slakken zonder huisNaaktslakken, het is eigenlijk heel eenvoudig. Verreweg de meeste slakken op het land en in het water hebben een huisje of schelp, oftewel een uitwendig kalkskelet. En slakken die dat niet hebben noemen we naaktslakken. Bij veel naaktslakken is nog wel een restje van de schelp in het lichaam te vinden, vaak in de mantel als kalkknobbel. Het verlies van een huisje of schelp is vaker gebeurd in de ontwikkeling van het leven op aarde. De herkomst van naaktslakken kan dus heel verschillend zijn. In zee wonen heel veel naaktslakken. Zij hebben kieuwen waarmee ze ademhalen. Ze zijn vaak prachtig gekleurd en met soms bizarre lichaamsvormen. Op het land levende naaktslakken zijn longslakken. In Nederland komen er 26 verschillende soorten voor, goed te onderscheiden aan de plek van ademopeningen, en kleurpatronen. De grootste, de zwarte aardslak wordt wel 20 centimeter.Net zoals alle slakken behoren de naaktslakken tot de buikpotigen (Gastropoda). Die naam komt van de buikspieren waarmee ze zich voortbewegen. Voor naaktslakken die op het land leven is uitdroging een groot gevaar. Ze zijn aangewezen op een vochtige omgeving en houden dus erg van de nacht en van regenachtig weer. Onze naaktslakken eten van alles, met hun raspachtige tong. Tuinplanten, en vooral ook die wij zelf eetbaar vinden staan hoog op de lijst, maar ze ruimen ook aas op en paddenstoelen en andere schimmels. Als de omstandigheden gunstig zijn kunnen slakken zich heel snel vermeerderen. De meeste slakken zijn hermafrodiet, zijn zowel vrouwtje als mannetje. Sommige soorten hebben prachtige paringsrituelen waarin ze hangend aan een slijmdraad om elkaar heen draaien. Beide dieren produceren dan 20-30 eieren in ei-pakketjes, en twee maanden later is de volgende generatie alweer volwassen.Weg met de naaktslak?Wie van zijn naaktslakken af wil komen kan everzwijnen in de tuin laten, maar dat heeft ook weer zo zijn nadelen. Er zijn talloze “onfeilbare” methoden om naaktslakken kwijt te raken. Bijvoorbeeld met koffiedrab of koperdraad. Planten beschermen met scherpe randen van glas of aardewerk, of droge woestijnzones. Ze proberen te verdrinken in bier. Men kan ze ook eenvoudig inzamelen, al dan niet met een gemene steek in de tere delen. Of men kan aaltjes bestellen die de naaktslakken te lijf gaan. Uiteindelijk zullen we moeten leren samen te leven met de naaktslak, en ze misschien wel hun natte plekken gunnen. This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
Drie biologische nobelprijzenHoe wordt de omzetting van erfelijke informatie in eiwitten geregeld? Hoe kan informatie worden vastgelegd in netwerken van zenuwcellen? En hoe leidt inzicht in de biologische functie van een eiwit tot opheldering van de driedimensionale structuur? Drie vragen die dit jaar leidden tot respectievelijk de nobelprijs van geneeskunde, die van natuurkunde en die van scheikunde. Maar als je de onderwerpen goed bekijkt is er maar één conclusie mogelijk: blijkbaar levert alleen de hedendaagse biologie de belangrijke, oplosbare vragen. De geneeskunde moet het voor een groot deel hebben van ontwikkelingen in de moleculaire biologie. De natuurkunde worstelt zelf met niet te beantwoorden vragen zoals over zwaartekracht en de aard van zwarte gaten. De scheikunde heeft in het verleden heel veel nieuwe stoffen opgeleverd, maar de toepassing daarvan heeft inmiddels vooral ook een aantal enorme problemen veroorzaakt. Dus is het niet verwonderlijk dat natuur- en scheikundige principes nu ingezet worden om biologische vragen op te lossen.Bijzonder is dat daarbij in twee van de nobelprijzen kunstmatige intelligentie (ai) een hoofdrol speelt. Onderzoek hoe in neuronale netwerken uit grote datastromen patronen kunnen worden herkend en heeft zelfs in feite de basis gelegd voor de ontwikkeling van ai. De natuurkunde-prijswinnaars, de Amerikaan Hopfield en de Canadees Hinton, zijn inmiddels wel bezorgd over de kritiekloze toepassing van ai, en Hinton heeft daarom zelfs recent zijn baan bij Google opgezegd. Ai speelt ook een hoofdrol bij het reconstrueren van de ingewikkelde ruimtelijke structuur van eiwitten. De Brit Hassabis en de Amerikaan Jumper, bieden verbonden aan het bedrijf DeepMind dat later werd opgekocht door Google, gebruikten ai om die drie-D opbouw van eiwitten te analyseren en later ook te voorspellen, terwijl Baker geheel nieuwe eiwitten wist op te bouwen. Het is ook vrij bizar hoe ingewikkeld die ruimtelijke structuur van eiwitten kan zijn, terwijl ze opgebouwd zijn uit een twintigtal vrij eenvoudige aminozuren. Het mooie van hun gemeenschappelijke werk is dat nu inzicht in de functie van een eiwit met ai kan helpen de structuur helder te krijgen.Hun nobelprijs voor de chemie sluit in feite nauw aan bij die voor de geneeskunde. De aflezing van de erfelijke informatie in het DNA, de genen, verloopt via een soort van een mal, negatieve kopieën in de vorm van RNA moleculen. Die worden op hun beurt weer afgelezen voor de opbouw van eiwitten uit aminozuren waarvoor die RNA-ketens coderen. De Amerikanen Ambros en Ruvkun ontdekten dat hele kleine RNA moleculen, die ze de naam micro-RNA gaven, bij dat hele proces van genregulatie een sleutelrol spelen. Hun oorspronkelijke vinding in de vroege jaren 90 deden bij het kleine wormpje C. elegans en bleef vrijwel onopgemerkt. Jaren later ontdekten zij dat in veel meer organismen honderden micro-RNA's een sleutelrol spelen, en nu weten we dat er in de mens meer dan 1000 soorten micro-RNA's actief zijn. Al met al onderstrepen de drie nobelprijzen de razendsnelle ontwikkelingen in de moleculaire biologieNobelprijswinnaars: uitgekozen, maar niet genomineerd.In niet al te best geïnformeerde media wordt vaak gesproken over de nominaties voor nobelprijzen. Die nominaties, laat staan ranglijstjes bestaan niet. Het is aan comités van de Zweedse academie van wetenschappen om nobelprijs-winnaars aan te wijzen. Ze laten zich wel adviseren door wetenschappers uit de hele wereld, maar de keuze is aan hen. De adviezen en hun overwegingen adviezen blijven 50 jaar geheim. Het is wat anders dat het, vooral ook wetenschapsjournalisten, een geliefde bezigheid is favorietenlijstjes op te stellen. Zoals bijvoorbeeld in de in deze vermakelijke wetenschaps-podcast van de NRC “onbehaarde apen”.Onoplosbare problemen in de natuurkundeEr zijn veel diepe vragen te stellen over wat er achter natuurkundige fenomenen zit als de expansie van het heelal, zwaartekracht, de massa van neutrino's, bewegingen in onze Melkweg, de richting van de tijd, de aard van donkere materie, om er maar een paar te noemen. Terwijl sommige natuurkundigen zich desondanks of juist daardoor zien als de enige echte natuurwetenschappers, zien anderen meer heil om zich in dienst te stellen van andere disciplines met wel oplosbare problemen zoals de biologische wetenschappen. Een mooie, relativerende benadering van de problemen in de natuurkunde is te vinden in het youtube kanaal van de natuurkundige Sabine Hossenfelder: (youtube.com/@SabineHossenfelder)ga naar www.mennoenerwin.nl en geef je op voor de prachtige nieuwsbrief This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
Pracht spreeuwenDe voorliefde voor een bepaalde diersoort heeft op zich natuurlijk niets met wetenschap te maken. Toch heeft het in onderzoek veelvuldig werken met en kijken naar spreeuwen zo'n voorkeur veroorzaakt. Het zijn prachtige vogels, vaak met een paarsgroene glans over hun verendek, en in de winter wit gespikkeld. Behalve hun karakteristieke, soms melodieuze en soms krassende zang zijn spreeuwen ook berucht om hun imitaties, van andere vogels maar ook van machines. Meestal leven ze in groepen. Na het broeden trekken ze vaak in familieverband rond, de jongen vaak vetter en dikker dan hun ouders onbeschaamd bedelend. Later verzamelen families zich tot grotere groepen, die zich op hun beurt weer bundelen tot vaak enorme groepen op slaapplaatsen zoals aan de oevers van het Zuidlaardermeer. Dat kunnen er wel vele duizenden zijn, die dan vaak ‘s avonds nog even in de lucht samenballen in eindeloze vorm variaties. Dat vraagt om een extreme onderlinge coördinatie tijdens die grillige vliegpatronen, helemaal als ze een buizerd of andere predator op de vlucht jagen. Die hebben trouwens geen schijn van kans.Behalve veiligheid door hun grote aantallen op de slaapplaatsen is er ook wel geopperd dat er daar informatie wordt uitgewisseld. Maar om daar iets over te kunnen zeggen zouden we meer van de spreeuwencommunicatie moeten verstaan. Dat spreeuwen heel goed van elkaar kunnen leren bleek wel tijdens proeven waarbij spreeuwen op bepaalde tijden van de dag voer als beloning kregen als ze op een bepaalde kleur sleutel pikten. Het duurde heel lang voor de eerste spreeuw dat door had, maar nummer twee en drie wisten het in een mum als ze een collega aan het werk gezien hadden. Spreeuwen zijn ook heel goed in het gebruik van hun biologische klok, bij het foerageren maar ook tijdens migratie als ze van zonnekompas-oriëntatie gebruik maken. De natuurbeschermer Jac P. Thijsse plakte in zijn boeken afbeeldingen van spreeuwen, en onder deze ex libris stond de tekst “onbekommerd”. Het gaat deze vrolijke en slimme vogels inmiddels niet meer zo goed. Hun bestand is in ons land teruggelopen van ruim boven een miljoen naar krap een half miljoen. Verdroging, en de slechte leefomgeving die het huidige weilandbeheer oplevert zijn de voornaamste oorzaken.ga naar www.mennoenerwin.nl en geef je op voor de prachtige nieuwsbrief This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
Tranen met tuitenZo'n zestig tot tachtig liter tranen vergiet de gemiddelde mens in zijn leven. Voor een deel is dat “basaal” traanvocht dat de ogen door regelmatige wimperslag mooi vochtig moet houden. Voor een deel zijn dat tranen die door een gure wind, door rook, door de lucht van vers gesneden uien of door een zanddeeltje opgewekt worden, de zogenaamde reflex-tranen. En voor een deel zijn dat echte emotionele huiltranen. Typisch voor de mens, opgeroepen door kommer en kwel bij een baby, een groot verdriet, tranen van woede over een mislukking of aangedaan leed. Of tranen van vreugde na een doorstane olympische strijd, een zege over jezelf na een grote inspanning. Misschien kunnen we dan beter praten over wenen, zoals de psycholoog Nico Frijda voorstelde omdat het hier minder gaat over vreugde of verdriet als wel over een onvermogen om adequaat re reageren. Of het nu gaat om vreugde, om doorleefde schoonheid van muziek en kunst of om empathie, desnoods met een sentimentele film, een meegezongen volkslied of het hijsen van een vlag. Intussen hebben tranen natuurlijk ook een fysiologische achtergrond. Het hoornvlies van het oog is bedekt door een laag stoffen die aan tranen kunnen hechten, de traanfilm. Tranen worden gemaakt in traanklieren, vooral boven de oogleden. Ze bevatten behalve zouten ook bacteriewand afbrekende enzymen en antistoffen in de vorm van immuno-glubulinen. De tranen worden via zo'n 10 kanaaltjes naar de ogen vervoerd. De dagelijkse traanproductie varieert van 1 tot 500 milliliter.Over de betekenis van de emotionele tranen zijn we het nog niet zo erg eens. Nijmeegs onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat huilen iemand ook kan versterken in zijn depressieve gedachten. Dus oppassen met de goed bedoeld raad van huil maar eens lekker uit. En hoe moeten we tegen de geslachtsverschillen in huilen aan kijken? Vrouwen huilen vier maal meer dan mannen, en dat ligt maar voor een klein deel aan het uien snijden.KrokodillentranenDe spreekwoordelijk krokodillentranen bestaan echt, alleen hebben die niets met tranen van doen. Het komt vooral voor bij zee-krokodillen, die het overmatige en uitgefilterde zeezout via een klier bij het oog afscheiden. Ook de vochtige oogopslag van de zeehond hangt samen met zeewater: ter bescherming van de ogen vloeit voortdurend minder zout “traan-water” over de ogen. En dan hebben we natuurlijk nog het huilen van een verondersteld verlaten zeehondenjong: die roep om de moeder doet het goed in de smartlap, maar heeft niets met ons huilen van doen. Het veroorzaakt een hoop onnodig gedoe van de goedbedoelende strandwandelaar.De mannelijke vochtige oogopslagEr zijn nogal wat onduidelijke relaties tussen hormonen en tranen. Zo wordt er gedacht dat het mannelijk hormoon testosteron er voor zorgt dat een echte man het houdt bij een vochtige oogopslag en niet uitbarst in gesnotter en grote huilbuien. In emotionele tranen denkt men het broedzorg hormoon prolactine, verbonden met melkproductie, in een verhoogde mate aangetroffen te hebben. Er wordt ook een verband gelegd tussen een hechtings- en vriendschaps-hormoon oxytocine en het makkelijker huilen. En die twee laatste bevindingen zouden weer in de richting van vooral “vrouwelijke” tranen wijzen. This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
De zoute en zoete stekelbaarsStekeltjes, oftewel de driedoornige stekelbaars kennen veel mensen uit hun jeugd, in de sloot, het schoolaquarium of de vijver. Om meerdere redenen zijn stekelbaarzen, familie van zeepaardjes en zeenaalden, spannende vissen. Ze hebben heel speciale voortplantingsrituelen, waarbij de mannetjes de regie voeren, daarover zo meer. Wat niet zo bekend is dat stekelbaarzen hun jeugd in zee doorbrengen, en pas als jongvolwassenen het land binnenzwemmen. Dan worden ze dus zoetwatervissen en dat is een best ingewikkelde omschakeling, van zout naar zoet. Ze moeten zich dan van heel sterke waterdrinkers (en zout-uitscheiders) omvormen tot enorme plassers en minimale waterdrinkers. Dat doen ze om hun niet als een opgeblazen waterzak uit elkaar te spatten en tegelijk om het zoutgehalte in hun lichaam een beetje op peil te houden. Jonge stekeltjes gaan, als ze de kans krijgen, in de herfst weer op weg naar zee, met alle veranderingen van dien. Daarbij gaat het natuurlijk om eten.Mannetjes stekelbaarzen zijn echte Don Juans, ze nemen prachtige rood blauwe kleuren aan en voeren ingewikkelde zig-zag dansen uit, allemaal om vrouwtjes aan te trekken en te verleiden door de prachtige nestgang die ze gebouwd hebben te kruipen. Als het goed gaat zetten de vrouwtjes daarbij hun eieren af, geholpen door liefdevolle stootjes van de mannen tegen hun staart. Daarna verlaten zij het mannetje, en het nest, zonder verdere plichtplegingen. Het mannetje gaat dan ook door het nest en zet zijn sperma af, en dan begint een tijd van roerende broedzorg door het mannetje. Niet alleen bewaakt hij het nest tegen rovers, maar ook zorgt het met felle bewegingen vn zijn borstvinnen voor verse zuurstof in het nest. Buiten het voortplantingsseizoen leven stekelbaarzen vaak in groepen. Niet altijd gaan de jongen naar zee, sommigen leven altijd onder gunstige omstandigheden in zuurstof en voedselrijke beken. En er waren vroeger ook groepen stekelbaarzen die in het zeegras van de Waddenzee hun broedtijd doorbrachten en dus altijd zoutwatervissen waren. Er zijn meerdere onder- en verwante soorten, een bekende is de tiendoornige stekelbaars.Maarten t Hart en de klok van de stekelbaarsHeen en weer: paling, zalm en stekelbaars This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
Tranen met tuitenZo'n zestig tot tachtig liter tranen vergiet de gemiddelde mens in zijn leven. Voor een deel is dat “basaal” traanvocht dat de ogen door regelmatige wimperslag mooi vochtig moet houden. Voor een deel zijn dat tranen die door een gure wind, door rook, door de lucht van vers gesneden uien of door een zanddeeltje opgewekt worden, de zogenaamde reflex-tranen. En voor een deel zijn dat echte emotionele huiltranen. Typisch voor de mens, opgeroepen door kommer en kwel bij een baby, een groot verdriet, tranen van woede over een mislukking of aangedaan leed. Of tranen van vreugde na een doorstane olympische strijd, een zege over jezelf na een grote inspanning. Misschien kunnen we dan beter praten over wenen, zoals de psycholoog Nico Frijda voorstelde omdat het hier minder gaat over vreugde of verdriet als wel over een onvermogen om adequaat re reageren. Of het nu gaat om vreugde, om doorleefde schoonheid van muziek en kunst of om empathie, desnoods met een sentimentele film, een meegezongen volkslied of het hijsen van een vlag. Intussen hebben tranen natuurlijk ook een fysiologische achtergrond. Het hoornvlies van het oog is bedekt door een laag stoffen die aan tranen kunnen hechten, de traanfilm. Tranen worden gemaakt in traanklieren, vooral boven de oogleden. Ze bevatten behalve zouten ook bacteriewand afbrekende enzymen en antistoffen in de vorm van immuno-glubulinen. De tranen worden via zo'n 10 kanaaltjes naar de ogen vervoerd. De dagelijkse traanproductie varieert van 1 tot 500 milliliter.Over de betekenis van de emotionele tranen zijn we het nog niet zo erg eens. Nijmeegs onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat huilen iemand ook kan versterken in zijn depressieve gedachten. Dus oppassen met de goed bedoeld raad van huil maar eens lekker uit. En hoe moeten we tegen de geslachtsverschillen in huilen aan kijken? Vrouwen huilen vier maal meer dan mannen, en dat ligt maar voor een klein deel aan het uien snijden.KrokodillentranenDe spreekwoordelijk krokodillentranen bestaan echt, alleen hebben die niets met tranen van doen. Het komt vooral voor bij zee-krokodillen, die het overmatige en uitgefilterde zeezout via een klier bij het oog afscheiden. Ook de vochtige oogopslag van de zeehond hangt samen met zeewater: ter bescherming van de ogen vloeit voortdurend minder zout “traan-water” over de ogen. En dan hebben we natuurlijk nog het huilen van een verondersteld verlaten zeehondenjong: die roep om de moeder doet het goed in de smartlap, maar heeft niets met ons huilen van doen. Het veroorzaakt een hoop onnodig gedoe van de goedbedoelende strandwandelaar.De mannelijke vochtige oogopslagEr zijn nogal wat onduidelijke relaties tussen hormonen en tranen. Zo wordt er gedacht dat het mannelijk hormoon testosteron er voor zorgt dat een echte man het houdt bij een vochtige oogopslag en niet uitbarst in gesnotter en grote huilbuien. In emotionele tranen denkt men het broedzorg hormoon prolactine, verbonden met melkproductie, in een verhoogde mate aangetroffen te hebben. Er wordt ook een verband gelegd tussen een hechtings- en vriendschaps-hormoon oxytocine en het makkelijker huilen. En die twee laatste bevindingen zouden weer in de richting van vooral “vrouwelijke” tranen wijzen. This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
Wie een egel in zijn tuin heeft mag van geluk sprekenWant niet alleen heb je dan blijkbaar een tuin, maar ook nog eens één van de allerleukste dieren te gast. Egels weten er weg mee, ze eten insecten, tot wel veertig slakken per nacht, regenwormen, kleine muizen, hagedissen en zelfs slangen (het Griekse woord voor egel is slangeneter!). Ze schuifelen in de schemering en 's nachts op zoek naar voedsel. In de zomer eten ze zich als het goed gaat dik en rond, laten hun lichaamsgewicht toenemen van zo'n kilo tot wel anderhalve kilo. In oktober zoeken ze hun overwinteringsplek op. In die beschutte omgeving laten ze hun lichaamstemperatuur zakken tot zo'n tien graden. Uit die winterslaap worden ze af en toe even wakker, worden kort warm, waarschijnlijk voor herstel van processen in de hersenen en ander organen, om dan pas in maart weer definitief tevoorschijn te komen. Dan breekt meteen het voortplantingsseizoen aan. Ze krijgen 2 tot 10 jongen en die moeten snel groeien om weer op tijd klaar te zijn voor het volgende overwinteringsseizoen.De egel is een beschermde soort in ons land, de grootste vijand is het verkeer met tot wel 300.000 slachtoffers per jaar. Maar ook door gestrooid gif, gladde vijverwand, schapengaas en keldergaten weet de mens ze het knap lastig te maken. Verder hebben ze maar weinig vijanden, soms een roofvogel of een das, vaker nog een hond. En dan zijn er nogal wat bacterie-ziektes die ze parten kan spelen. Het is geen goed teken als een egel overdag rondscharrelt, dan doet men er goed aan ze met stevige handschoenen in een kartonnen doos te zetten en de dierenambulance te waarschuwen. Die kan de egel dan naar een opvang brengen. En wat kan je verder goed doen voor vriend egel: een beetje kattenvoer kan nooit kwaad, een mooi onderkomen ook niet, als het maar een beetje uit het zicht is, tegen een haag of schutting aan.Een egelhuisEr is natuurlijk van alles te koop, zoals één klik op het internet duidelijk maakt. Maar misschien is het wel veel leuker (en goedkoper) zelf een egelonderkomen in elkaar te zetten. Een goede instructie met filmpje staat op de site van natuurmonumenten (https://www.natuurmonumenten.nl/kinderen/speeltips/egelschuilplek-maken-zo-doe-je-dat). Belangrijk is de goede plek, een beetje in het verborgene. Een dikke stapel bladeren en takken in een hoekje tegen de haag is natuurlijk ook een goed idee, de Engelse naam (hedgehog) is niet voor niets hegge-varkentje.Het lijkt op een egel maar het is het nietEgels horen bij de groep van de insecteneters, en daarin verschillen ze van andere stekelige zoogdieren. Zoals de Australische mierenegel, de echidna, een heel bijzonder eierleggend zoogdier dat zoals de naam zegt leeft van mieren en termieten. En dan zijn er de 27 soorten stekelvarkens, zoals het Afrikaanse stekelvarken (dat ook in Italië voorkomt), of de porcupine uit Amerika. Dat zijn allemaal plantenetende knaagdieren.. This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
O2 - ZuurstofHet is een bijzondere stof, zowel in de biologie als in de chemie. Neem alleen die naam al, zuurstof, sauerstoff, oxy-gen. Allemaal identieke maar foutieve aanduidingen voor een stof waarvan ze ooit dacht dat het de vorming van zuren veroorzaakte. De invloedrijke “verkeerde naam”-gever was in de achttiende eeuw de beroemde Franse wetenschapper Lavoisier. Hij toonde onder andere aan dat zuurstof nodig was bij verbranding en ademhaling, en dat water behalve uit zuurstof ook uit waterstof bestaat.Voor ons mensen staat zuurstof natuurlijk gelijk met ademhalen, zuurstof die we uit de lucht halen in onze longen en via het bloed naar het hele lichaam transporteren. Daar gebruiken we zuurstof om heel efficiënt celbrandstof te vormen in de vorm van ATP (adenosinetrifosfaat). Dat is een proces dat veel effectiever is dan andere vormen van anaerobe ademhaling, zonder lucht, zoals bij bacteriën die sulfaat of nitraat gebruiken in plaats van zuurstof. Nog een andere energiewinnings-procedure zonder lucht is de gisting, bijvoorbeeld bij eencellige gisten. Die laten wij dat doen als we gist gebruiken bij processen als bier en wijn maken, of het laten rijzen van een brood. Omgekeerd is er in het ontstaan van het leven een ander proces ontstaan, dat van de fotosynthese. Onder invloed van licht konden al heel vroeg bacteriën uit kolzuurgas en water suikers en zuurstof aanmaken. Later eisten planten die rol op grote schaal op en dank zij hen kunnen de meeste planten en dieren op aarde nu vrijelijk ademhalen. Want vergis je niet, 's nachts hebben planten voor hun ademhaling ook zuurstof nodig, als ze in het donker geen fotosynthese kunnen bedrijven. Zuurstof komt heel veel en in heel veel vormen voor op aarde. Als meeste bekende gas O2, als gezegd in lucht met 21% een belangrijk aandeel. In de bergen loopt dat percentage wat terug, en dat geeft bij veel mensen dan ademhalingsproblemen. Heel veel zuurstof zit in water, H2O, maar ook in stikstofdioxide CO2, in carbonaten zoals in marmer (CaCO3) en in zand (Silicium oxide SiO2). Heel hoog in de lucht komt ook trizuurstof voor oftewel ozongas voor (O3), bekend van het afvangen van schadelijke straling uit de ruimte . Als het zuurstofatoom alleen voor komt als monozuurstof laat het een andere eigenschap van zuurstof zien, namelijk dat het heel reactief of zelfs agressief kan zijn zoals bij allerlei oxidatie-reacties. En met zuiver zuurstofgas moet men natuurlijk ook altijd oppassen, dat is hoogst brandbaar en explosief.. This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
Wij kunnen ons gelukkig prijzen met deze achtpotige vrienden. Als we getallen van Engeland mogen omrekenen naar Nederland komen we uit op naar schatting 600 miljard spinnen in ons land die jaarlijks 60.000 miljard insecten opeten.We zouden niet zonder spinnen kunnen. Op de hele aarde komen er zo'n 50000 spinnen soorten voor, allen vleeseters. Ooit zijn spinnen, samen met hooiwagens, mijten en teken ontstaan uit schorpioenachtigen die vanuit zee het land opgingen, 500 miljoen jaar geleden. Ons land telt nu 700 spinnen soorten. Veel daarvan maken gebruik van webben om hun prooien te vangen, andere zijn jachtspinnen die al dan niet vanuit een schuilplaats hun prooi overvallen. Met gifklieren aan de kaken verdoven ze hun prooi. Met spijsverteringssappen die ze in hun prooi brengen kunnen ze de bruikbare inhoud uitzuigen.Webdraden hebben veel functies, niet allen vangen ze er prooien mee, vaak wikkelen ze die er ook mee in. Ook gebruiken ze spinseldraden om zich te verplaatsen. De dikte, structuur en kleverigheid van spinsel kunnen spinnen variëren. De eiwitten en de belangrijkste aminozuren in spinsel zijn bekend. Maar toch ontbreekt nog steeds informatie om te begrijpen hoe spinweefsel sterker is dan staal of Kevlar.In een fascinerende aflevering van “The Future is Wild”, een docu-fiction BBC serie uit 2002 over de toekomst van het leven op aarde, spelen spinnen een bijzondere rol. Ze leven in de dan heel hoog geworden Himalaya, en vangen graan in voor hun lievelingsprooidier. Om medelijden mee te krijgen. BBC The Future is wild. This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
In this podcast we talk about the career of Bill Schwartz, an American neurologist and visiting professor at the University of Groningen. How he became the famous researcher of biological clocks he is? Bill explains that in the US the university education system is differently organised compared with Europe. You can receive four years basic academic training, for instance in biology, followed by a medical training of four years. And then you can combine care for patients, teaching and running a lab, provided you obtain grants. So after his medical degree he decided to try out neuroscience, and reading literature became aware of a localisable biological clock in the brain that just was discovered in the early 70's. Then he got a job at the National Institute of Health and applying a new technique made a discovery on regulation of the biological clock. So I had a general MD and made the decision to specialize as a neurologist.The unusual thing was that as a neurologist I devoted my research not to neurological diseases but to the fundamental questions about the biological clock. Yes, during my whole 40 years career, focusing on this small brain part of some millimetres, learning all the time new techniques and approaches, as a student. And yes, this was a separate world compared with my clinical work as a neurologist. But as a type of intellectual activity is was similar, how do you solve an unknown? Also here it was about hypothesis driven questions. Protocols are great if you know what the patient has. Besides a list with the most likely, you could also see examination of a patient as an experiment.What if you don't known what it is the patient has? Two supplemental lists we have. What would be the most dangerous thing it could be, even if that seems unusual. And related to that, what is it that I don't to want to miss. So now in this state of knowledge about biological clocks, where do we go from here. Are there also perspectives with developments in A.I.? Well, A.I. does not absolve you from checking. If you know something you know what to reject. So, we need to remain in command. And for the biological clock, we are now also in the stage of applications. For instance the important role of natural daylight, for lighting designers, urban architects. What about US reals estate developers which design apartments without outside windows? Also applications with respect to medicines. For instance for diseases where sleep and clock functions seems to be off from normal. The question remains whether abnormal clock function is an adaptation to the disease. With portable wearables we can see now what happens in ecology, the real outside world, to see what are clock solutions to problems like pollution and climate changeEen Amerikaanse wetenschapper in Groningen: Bill over de biologische klok. Laatste deel van de zomerserie podcasts met Bill SchwartzHoe raakt een neuroloog verzeild in onderzoek naar de biologische klok (en doet daarin ook nog belangrijke ontdekkingen)? Bill legt uit dat de academische opleiding in USA verschilt van de onze. Je kan eerst een vierjarige algemene bachelor doen (bijvoorbeeld zoals hij in Biologie) en aansluitend een medische opleiding van vier jaar. Dan kan je verder, zowel in de patiëntenzorg als in het onderzoek. Na zijn studie kwam hij terecht op het National Institute of Health, en wilde verder in de neurowetenschappen. Hij las zich in, onder andere over het beginnende onderzoek naar de biologische klok in de hersenen. Daar ging hij zelf, heel succesvol, mee verder. Door toepassing van nieuwe technieken deed hij ontdekkingen over het energieverbruik en de werking van de centrale biologische klok in de hersenen. En toen nam hij het besluit om in zijn medische carrière door te gaan als neuroloog. Daarbij richtte hij zijn onderzoek niet op neurologische aandoeningen maar opde biologische klok richtte. Veertig jaar lang, gericht op dat hele kleine stukje hersenweefsel, steeds weer met nieuwe vragen en technieken.Toch lijkt het werk van de neuroloog op die van de biologische klok onderzoeker. Wat is je antwoord op het onbekende, het probleem van de patiënt? Dat kan je ook als een hypothese gestuurde vraag zien, protocollen helpen vooral als je weet wat er aan de hand is, Maar anders moet je onderzoeken, rekening houdend zowel met wat zou er in het ergste geval aan de hand kunnen zijn, en wat mag ik als arts in geen geval missen.Wat kunnen we van toekomstig onderzoek naar de biologische klok verwachten? Kan A.I. helpen? Nu, A.I. vrijwaart je niet van de noodzaak zaken na te gaan, wij moeten wel de baas blijven. Het onderzoek naar de biologische klok richt zich nu vooral op toepassingen, het belang van daglicht, de rol in medische zaken. Vooral daar waar slaap en klokfuncties uit de pas lopen. Zijn dat dan aanpassingen aan een ziektebeeld? Nieuwe draagbare meetapparatuur maakt het mogelijk veel meer te weten te komen over wat zich klokmatig in de natuur maar ook in onze buitenwereld afspeelt en hoe we kunnen inspelen op zaken als vervuiling en klimaatverandering.Een Amerikaanse wetenschapper in Groningen. Deel 3 van de driedelige Bill Schwartz zomerserie.We praten met Bill Schwartz, een Amerikaanse professor die klaarblijkelijk iets met Groningen heeft. This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
An American scientist in Groningen: about sleep. Part two of a summer series of three podcast with Bill Schwartz.In this podcast we talk about sleep with Bill Schwartz, an American scientist and regular visiting professor at the University of Groningen. Sleep is the heart of his interest, being not only a neurologist with a large clinical experience, but also a researcher who made major contributions to our knowledge of the central biological clock in our brain. So are there major messages about sleep that Bill wants to share with our audience, do we understand what is going on during sleep? Bill emphasize that for a long time we had a wrong perspective on sleep as inactivity. In that view the only difference with death is that you can get awake again. But instead, now we acknowledge that sleep is a very active and energy consuming process, important for mental processes. In a, sometimes dangerous, stage of disengagement from the environment we have the possibility of off line processing information, updating our brain.A second important aspect is that we cannot suppress sleep, sleep deprivation over a long time seems impossible. We will develop microsleep, of some minutes or even seconds, as most of us can have experienced during car driving. Although we observe the traffic around us we suddenly realize we have missed an exit. This is also connected with the insight that sleep may differ for different parts of our brain, as we can see in Fregat birds, flying during many days. Memory processing is an important aspect of sleep. Some memories are stored during sleep, others eliminated and likewise some brain connections are strengthened, others are lost.New important insights come from technological progress, for instance in real time sleep recording in free living animals: slots show to be much more active in nature as they are in the zoo where they can easily sleep for more than 16 hours. Discoveries on brain cell activity during sleep will arrive from optogenetics, in which light sensitive genes can be activated to study cell function. A practical question remains: how long should one sleep? Besides person specific differences there is another aspect of sleep besides duration that should be considered: sleep quality. The depth of sleep, which can be measured by the amount of slow waves in the brain, is as important, and for that reason environmental conditions (reduction of noise, light, high room temperature) should be guarded. In this, very strict sleep duration protocols could even make you nervous and could be counterproductive. Sleepiness during daytime is however a signal that should be taken seriously.Een Amerikaanse wetenschapper in Groningen: over slaap. Deel 2 van de driedelige Bill Schwartz podcast zomerserie.We praten met Bill Schwartz, een Amerikaanse wetenschapper en geregeld bezoeker in Groningen als gast hoogleraar aan de universiteit over slaap. Dat onderwerp interesseert hem niet alleen als neuroloog maar ook als onderzoeker die veel bijgedragen heeft aan onze kennis over de biologische klok in de hersenen. Wat zou Bill aan onze podcast luisteraars over slaap willen vertellen, begrijpen wewat er in onze slaap gebeurd? Vooraf benadrukt Bill dat we heel lang een volkomen verkeerd beeld van slaap gehad hebben, als een inactief gebeuren. En enige verschil met dood zijn is dat je uit je slaap (meestal) wakker wordt. Maar het tegendeel is het geval, slaap is een heel actief proces dat beveel energie kost. Terwijl we, gevaarlijk genoeg vaak, helemaal losgekoppeld zijn van wat er in onze omgeving gebeurt, kunnen we in onze hersenen de boel opruimen, informatie herschikken en bijwerken. Slaap kunnen we niet onderdrukken, slaap onthouding over langere tijd is onmogelijk. Bij slaaptekort ontwikkelen al gauw micro-slaap, soms een paar minuten, soms maar enkele seconden. Velen van ons zullen dat ervaren hebben tijdens het autorijden, we houden het verkeer wel in de gaten maar misen toch een afslag die we wilden volgen. Dat hangt ook samen met het gegeven dat verschillende delen van onze hersenen anders “slapen”. Dat zien we ook in de hersenen van Fregatvogels die dagen lange over zee vliegen. Werken aan ons geheugen neemt een belangrijke plaats in tijdens onze slaap. Sommige herinneringen, vooral emotionele of verstrekkende, worden opgeslagen, andere, minder belangrijke gewist. Sommige hersenverbindingen worden versterkt, andere juist verbroken. Nieuwe belangrijke inzichten krijgen we momenteel doordat we nu in staat zijn bij vrij levende dieren in de natuur slaapmetingen te doen. En dan blijkt bijvoorbeeld dat een luiaard in de natuur behoorlijk actief is en op zijn hoogst een uur of tien slaapt, terwijl dat in de dierentuin wel een uur of zestien kan zijn. Ontdekkingen van wat er in de slaap in onze hersencellen precies gebeurt kunnen we verwachten dankzij “optogenetics” een techniek waarbij lichtgevoelige genen aangestuurd kunnen worden in de zenuwcel en we cel-processen in detail kunnen bestuderenBlijft de praktische hamvraag: hoe lang moeten we slapen? Behalve dat dat behoorlijk kan verschillen tussen personen is er naast slaapduur een ander aspect dat voor die vraag minstens zo belangrijk is: slaapkwaliteit. De diepte van de slaap, die we kunnen meten aan de hand van langzame golven in onze hersenen, is daarvoor een belangrijke graadmeter. En diepe slaap wordt bevorderd door een goede slaapomgeving: geen lawaai of verstoring, weinig tot geen licht en een niet te hoge omgevingstemperatuur. Precieze voorschriften hoe lang we moeten slapen kunnen mensen alleen maar zenuwachtig maken en zijn op die manier misschien zelfs contraproductief. Maar wie overdag slaperig is, die moet oppassen en zich afvragen wat er aan de hand is.Een Amerikaanse wetenschapper in Groningen. Deel 2 van de driedelige Bill Schwartz zomerserie.We praten met Bill Schwartz, een Amerikaanse professor die klaarblijkelijk iets met Groningen heeft. This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
In this podcast we talk with Bill Schwartz, an American scientist who obviously has a bond with Groningen. Already in 2008 he stayed as a Baerends guest professor for some months in Groningen.And now he stays several years in Groningen, each year for some months at the Faculty of Science and Engineering, teaching and working on a new textbook. For many years Bill has been professor in Neurology and Neuroscience in Massachusetts and in Austin Texas. His main reason to be in Groningen is his work in Chronobiology, the biology of biological clocks. Bill became a famousresearcher by his findings on the central clock in the brain. He was the first to describe the patterns of energy expenditure in the clock, the impact of light on gene expression in the clock, differences with season and of the left and right lobes of the clock. For many years Bill was editor in chief of the Journal of Biological Rhythms. In this first podcast we try to explore what Bill does attract to comeback to Groningen regularly. Clearly the university plays a major role in this, with a rich tradition of colleagues who work in chronobiological research. But it's also the setting of a smaller sized university city, with a long historical record. Dutch people are tall, interesting persons, live in small houses with narrow staircases. This is a neutral observation, Bill explains, not that of a neurologist. “We feel at home, may be also because of our euro-centric attitude”. Obviously, Bill feels at home in Groningen, not withstanding the Dutch politeness and Dutch junk food.Een Amerikaanse wetenschapper in Groningen. Deel 1 van de driedelige Bill Schwartz zomerserie.We praten met Bill Schwartz, een Amerikaanse professor die klaarblijkelijk iets met Groningen heeft. Al in 2008 verbleef hij een paar maanden in Groningen, hij bezette toen de Gerard Baerends leerstoel aan de Universiteit. En nu is hij voor meerdere jaren regelmatig samen met zijn vrouw in Groningen, steeds voor een periode van vier maanden. Als gasthoogleraar aan de natuurwetenschappelijke faculteit van de RUG geeft hij niet alleen onderwijs maar schrijft hij ook een nieuw tekstboek in de Chronobiologie, de biologie van interne klokken bij mens en dier. Vele jaren was hij hoogleraar zowel in de Neurologie als in de Chronobiologie, in Massachusetts en inAustin, Texas. In het laatste vakgebied werd hij wereldwijd bekend door zijn werk aan de centrale klok in de hersenen. Hij beschreef dagelijkse patronen in energie-uitgaven van onze biologische klok, maar ook de invloed van licht op het actief worden van genen in de klok en verschillen die samenhangen met de seizoenen en de linker en rechterhelft van die klok in de hypothalamus. Vele jaren was Bill de hoofdredacteur van het tijdschrift voor biologische ritmes. In deze eerste aflevering proberen we er achter te komen wat maakt dat Bill zo vaak naar Groningen komt. Behalve natuurlijk zijn geliefde collega's valt Bill ook op de geschiedenis en het overzichtelijke formaat van deze in zijn ogen heel oude universiteitsstad. Nederlanders zijn interessant, lang, bot maar ook wel vriendelijk,.Dit is een simpele observatie en geen bevinding van een neuroloog. Kleine huizen, steile trappen, prettig junk food (bitterballen, maar hoe eet je die?), er is veel te bespreken. This is a public episode. If you would like to discuss this with other subscribers or get access to bonus episodes, visit www.mennoenerwin.nl
Al heel lang proberen mensen de plantenwereld naar hun hand te zetten. We selecteren en we kweken soorten waar we profijt van denken te hebben, vooral qua voeding maar ook wel omdat ze er mooi uitzien of beschutting bieden. Andere, niet meteen nuttig gevonden planten worden dan vaak ‘wilde planten' genoemd. Daarvan hebben we er zo'n 2300 soorten in Nederland. Maar inmiddels hoort daar een woord bij, namelijk inheemse wilde planten. Want de mens heeft er voor gezorgd dat planten van elders steeds meer kansen bij ons krijgen. Onze insecten zijn niet geraadpleegd, en die kunnen vaak weinig met de nieuwelingen aanvangen en natuurlijke vijanden ontbreken vaak geheel.Vroeger al kenden we adventieve planten van elders, onder de naam pothoofdplanten, naar de aanlandingsplaats bij Deventer van graan vanuit de hele wereld voor meelfabrieken. Inmiddels komen er zo'n acht nieuwe soorten per jaar bij. Deze neofieten zijn voor een klein deel Zuid-Europese soorten die het nu via de klimaatopwarming ook bij ons beginnen te redden. Maar het merendeel zijn verwilderde, ingevoerde tuinplanten. Daarbij zijn er een aantal exotische soorten die inmiddels steeds sterker onze natuur bedreigen. Zulke soorten worden invasief genoemd. We bespreken hier een drietal opvallend oprukkende soorten..De Japanse duizendknoop komt met zijn ondergrondse wortelstokken door de kleinste spleten, de wortels vormen vrijwel onverwoestbare snoeren met knopen waaruit stengels groeien, een geheel dat niet alleen tuinen overwoekert, maar ook gebouwen, bruggen en wegen aantast. Begrazen door varkens maar nog beter door schapen vormt soms een deeloplossing. Voor de rest blijft niets anders dan eindeloos maaien, wortelstokken zorgvuldig uitgraven (en verwijderen in de grijze ton!). Heel West-Europa, Canada, Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland, allemaal worstelen ze er mee. De plant is nota bene ooit door een Duitse arts in Leiden ingevoerd en verhandeld in zijn postorderbedrijf in de negentiende eeuw (een exemplaar staat nog in de Hortus).Makkelijker weg te krijgen maar gevaarlijker voor de gezondheid is de Reuzenberenklauw. Drie tot vijf meter hoog wordt die plant en aanraking op de huid leidt tot ernstige brandwonden. Met zijn grote witte bloemen is het een prachtige plant, in Noord-Noorwegen noemen ze hem zelfs trots de Tromsø-palm. Om ze op te ruimen is beschermende kleding nodig. Ondergronds uitsteken is de beste methode, maaien moet tot wel vijf keer per jaar. Begrazen met schapen en geiten is ook een oplossing. Een derde invasieve kampioen is de reuzenbalsemien. Het springzaad schiet als de vruchten rijp zijn vaak meters ver weg. Daardoor overwoekeren ze al heel snel een gebied. De plant is simpel uit te trekken, beter natuurlijk als de vruchten nog niet rijp zijn. Het probleem van alle drie soorten is vooral hun voorkomen in openbaar groen en natuurgebieden. Als de beheerders niet snel ingrijpen kan het binnen enkele jaren geheel uit de hand lopen. Des te belangrijker is het om in onze tuinen goed op te passen en deze soorten geen kans te geven op vermeerdering.Eng:Menno and Erwin: Invasive vs. Wild PlantsFor a long time, humans have tried to control the plant world. We select and cultivate species we think will benefit us, primarily for food but also because they look nice or provide shelter. Other plants that are not immediately seen as useful are often called ‘wild plants.' In the Netherlands, we have about 2,300 of these species. However, nowadays, we refer to them as native wild plants because humans have increasingly given plants from elsewhere a chance to thrive here. Our insects were not consulted, and they often cannot handle these newcomers, which usually lack natural enemies.In the past, we knew of adventive plants from elsewhere, known as ‘pothead plants,' named after the landing place in Deventer where grain from around the world arrived for flour mills. Nowadays, about eight new species arrive each year. These neophytes are partially southern European species that can now survive here due to climate warming. However, the majority are escaped, imported garden plants. Some exotic species have begun to significantly threaten our nature. These species are called invasive. Here, we discuss three notably aggressive species.Japanese Knotweed spreads through underground rhizomes that can penetrate the smallest cracks, forming nearly indestructible cords with nodes from which stems grow. This not only overtakes gardens but also damages buildings, bridges, and roads. Grazing by pigs, but even better by sheep, can sometimes provide a partial solution. Otherwise, endless mowing and carefully digging out (and disposing of in the grey bin) the rhizomes remain necessary. All of Western Europe, Canada, America, Australia, and New Zealand are struggling with it. Ironically, the plant was once introduced by a German doctor in Leiden and sold through his mail-order company in the nineteenth century (a specimen still stands in the Hortus).Giant Hogweed is easier to remove but more dangerous to health. This plant grows three to five meters tall, and contact with the skin can cause severe burns. With its large white flowers, it is a beautiful plant, even proudly called the Tromsø palm in Northern Norway. Protective clothing is necessary for removal. Digging out underground is the best method, and mowing must be done up to five times a year. Grazing with sheep and goats is also a solution.A third invasive champion is the Himalayan Balsam. Its seeds shoot meters away when the fruits are ripe, quickly overtaking an area. The plant is easy to pull out, preferably before the fruits are ripe. The problem with all three species is primarily their presence in public green spaces and nature reserves. If managers do not act quickly, it can get out of hand within a few years. It is, therefore, crucial to be vigilant in our gardens and not give these species a chance to multiply. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
De loep van Antoni Van Leeuwenhoek: de ontdekking van nieuwe wereldenOnvoorstelbare dingen zag de lakenhandelaar uit Delft door zijn loep: heel kleine dieren die door in het slootwater bewogen (we noemen die nu afgietseldiertjes, eencelligen zoals pantoffeldiertjes, algen en amoeben). Kleine dierkens”, nog veel kleinere wezentjes, vond hij na een week in water met peperkorrels: hij zag de eerste bacteriën. Hij prikte in zijn eigen arm en ontdekte rode bloedlichaampjes in zijn bloed. Hij bekeek zijn eigen sperma, en zag wezentjes met een staart. Hij beschrijft het samengestelde oog van insecten, de structuur van spieren, zag kristallen die jicht in gewrichten veroorzaken. Hij deed niet alleen een ontzagwekkende reeks ontdekkingen in de loop van vijftig jaar, tot aan zijn dood in 1723, die het beeld van het leven totaal veranderde. Hij legde die vindingen ook vast in heel accurate tekeningen en honderden beschrijvingen die hij stuurde naar de Londense Royal Society. Hij werd al met al een beroemd man, en dat allemaal omdat hij in zijn vrije tijd de lenzen van de loep wist te verbeteren die hij als textielhandelaar had leren kennen en die gebruikt werd om de draden van weefsels te tellen. Hoe hij dat deed hield hij zijn hele leven geheim. Pas haast driehonderd jaar na zijn dood is met de moderne techniek van neutronentomografie vastgesteld dat hij zijn bolle glas lensjes met zand fijn wist te slijpen. Hij bereikte daarmee een ongekende vergroting van meer dan 250 maal, en haast nog belangrijker, in een scherp beeld, waarbij heel dicht bij elkaar liggende deeltjes nog gescheiden gezien konden worden. Het was trouwens niet makkelijk, het hanteren van deze kleine 5 centimeter grote microscopen. Het piepkleine lensje, vastgezet tussen twee metalen plaatjes, moest vlak voor het oog gehouden, het object, een haar, een druppelwater, werd met een klein schroefje “scherp gesteld” aan de andere kant van het lensje. Al met al maakte hij superieure loepen, die terecht de naam van microscoop (kijker naar iets kleins) kregen, en lange tijd niet geëvenaard konden worden. In zijn leven maakte hij 531 van deze microscopen, elke maand wel een nieuw exemplaar. Daarvan zijn er nu nog elf over, een aantal daarvan in het Boerhave museum in Leiden. Het is niet alleen de fabelachtige techniek die de vinding van Van Leeuwenhoek bijzonder maakt, vooral ook wat hij er mee deed, zijn ingenieuze experimenten en zijn ongekend observatievermogen, vastgelegd in tekening en tekst. De verzamelde brieven van Van Leeuwenhoek aan de Royal Society zijn heruitgegeven en toegankelijk op het internet via de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (www.dbnl.org › tekst › leeu027alle00_01)Eng:The Magnifying Glass of Van Leeuwenhoek: The Discovery of New WorldsUnimaginable things were seen by the cloth merchant from Delft through his magnifying glass: very small animals moving through the pond water (we now call them protozoa, single-celled organisms like paramecia, algae, and amoebas). “Small animals,” much smaller creatures, he found after a week in water with peppercorns: he saw the first bacteria. He pricked his own arm and discovered red blood cells in his blood. He examined his own sperm and saw creatures with tails. He described the compound eye of insects, the structure of muscles, and saw crystals that cause gout in joints. He made a remarkable series of discoveries over fifty years, until his death in 1723, which completely changed the view of life. He also recorded these findings in very accurate drawings and hundreds of descriptions that he sent to the Royal Society in London.All in all, he became a famous man, and all because he knew how to improve the lenses of the magnifying glass he had learned to use as a textile merchant to count the threads of fabrics. How he did this remained a secret throughout his life. It was only nearly three hundred years after his death that modern neutron tomography technology revealed that he polished his convex glass lenses finely with sand. This allowed him to achieve an unprecedented magnification of more than 250 times, and almost more importantly, a sharp image, where particles very close to each other could still be seen separately. Handling these small 5-centimeter microscopes was not easy. The tiny lens, mounted between two metal plates, had to be held right in front of the eye; the object, a hair, a drop of water, was focused with a small screw on the other side of the lens. All in all, he made superior magnifying glasses, which rightly earned the name microscope (viewer of small things), and could not be equaled for a long time. In his lifetime, he made 531 of these microscopes, about one new specimen every month. Eleven of these still exist today, some of them in the Boerhaave Museum in Leiden. It is not only the fabulous technique that makes Van Leeuwenhoek's invention special, but also what he did with it, his ingenious experiments, and his unparalleled observational skills, recorded in drawings and texts. Van Leeuwenhoek's collected letters to the Royal Society have been republished and are accessible on the internet through the Digital Library for Dutch Literature (www.dbnl.org › tekst › leeu027alle00_01) Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
#127 Een sympathieke slang in opmars? Ringslangen in Nederland Heel langzaam nemen ringslangen in Nederland toe, over de laatste 30 jaar zo'n 20 %. En dan is er zo maar de melding van een ringslang in de Groningse stadswijk Lewenborg. Of dat wat te beteken heeft? Natuurbeheerders melden wel successen met het aanleggen van broeihopen (bladeren, stro, takken en wat paardenmest) in natuurgebieden als het Naardermeer en de Oostvaardersplassen. Die hopen moeten dan wel de buurt van water worden aangelegd, want daar vangt deze meest voorkomende slangensoort van Nederland de voornaamste prooi in de vorm van kikkers en padden (het grootste ringslang-nest is in de jaren zestig in Mecklenburg gevonden, zo'n 4000 eieren, een record voor het aantal reptielen-eieren in één nest; die moeten gelegd zijn door meer dan 100 vrouwtjes!). De aanleg van verbindingszones tussen drasse natuurgebieden heeft de laatste tijd in ons land ook zeker meegeholpen om deze voor de mens en zijn huisdieren geheel onschuldige soort er boven op te helpen. Onschuldig, maar niet helemaal vrij van gif dat vooral dient om de prooien sneller te verteren. De ringslang doet het tot nu toe goed in Noord-Holland, Utrecht en Gelderlands en in het grensgebied van Friesland, Drenthe en Overijssel. De ringslang is eenvoudig te onderscheiden van de andere twee inheemse slangen, de gladde slang en de adder, en ook van de hazelworm door de gele ring en de zwarte vlekken achter de kop. De pupillen zijn rond, duidelijk anders dan die van de adder, met rode ogen en een platte rechtopstaande pupil. Ze worden best groot, vrouwtjes tot 130 cm, mannetjes tot een meter. Wie geluk heeft ziet ze misschien op een beschut plekje zonnebaden, al dan niet doodstil, of door het water kronkelen Vijanden hebben ze genoeg, roofvogels, kraaien, ooievaars en eksters, zoogdieren als bunzing , das, vos en otter. En de mens natuurlijk, vooral in het verkeer, maar ook door het weer weghalen van geschikte natte verbindingen tussen onze toch al niet zo rijk areaal aan natuurgebieden.
Heel langzaam nemen ringslangen in Nederland toe, over de laatste 30 jaar zo'n 20 %. En dan is er zo maar de melding van een ringslang in de Groningse stadswijk Lewenborg. Of dat wat te beteken heeft? Natuurbeheerders melden wel successen met het aanleggen van broeihopen (bladeren, stro, takken en wat paardenmest) in natuurgebieden als het Naardermeer en de Oostvaardersplassen. Die hopen moeten dan wel de buurt van water worden aangelegd, want daar vangt deze meest voorkomende slangensoort van Nederland de voornaamste prooi in de vorm van kikkers en padden (het grootste ringslang-nest is in de jaren zestig in Mecklenburg gevonden, zo'n 4000 eieren, een record voor het aantal reptielen-eieren in één nest; die moeten gelegd zijn door meer dan 100 vrouwtjes!).De aanleg van verbindingszones tussen drasse natuurgebieden heeft de laatste tijd in ons land ook zeker meegeholpen om deze voor de mens en zijn huisdieren geheel onschuldige soort er boven op te helpen. Onschuldig, maar niet helemaal vrij van gif dat vooral dient om de prooien sneller te verteren. De ringslang doet het tot nu toe goed in Noord-Holland, Utrecht en Gelderlands en in het grensgebied van Friesland, Drenthe en Overijssel. De ringslang is eenvoudig te onderscheiden van de andere twee inheemse slangen, de gladde slang en de adder, en ook van de hazelworm door de gele ring en de zwarte vlekken achter de kop. De pupillen zijn rond, duidelijk anders dan die van de adder, met rode ogen en een platte rechtopstaande pupil. Ze worden best groot, vrouwtjes tot 130 cm, mannetjes tot een meter. Wie geluk heeft ziet ze misschien op een beschut plekje zonnebaden, al dan niet doodstil, of door het water kronkelen Vijanden hebben ze genoeg, roofvogels, kraaien, ooievaars en eksters, zoogdieren als bunzing , das, vos en otter. En de mens natuurlijk, vooral in het verkeer, maar ook door het weer weghalen van geschikte natte verbindingen tussen onze toch al niet zo rijk areaal aan natuurgebieden.Wordt nu lid van onze podcast nieuwsbrief -> www.mennoenerwin.nl Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Leven in een ijstijd, de geboorte van ons landschap Misschien hebben we ooit wel meegekregen dat ijstijden onze omgeving gevormd hebben. Maar dat we nog steeds leven in een ijstijdvak is minder bekend. Die aanduiding geldt namelijk zolang er ijskappen op de polen zijn. Sinds ruim 2.5 miljoen jaar is dat het geval. In het kwartair, zoals we deze periode die dus voortduurt tot op de dag van vandaag waren er veel ijstijden, tijden waarin ijskappen zich vanuit de poolgebieden uitbreidden en de zeewaterstand daalde. Deze koude perioden of glacialen worden afgewisseld door warmere perioden of interglacialen en we leven nu in zo'n warme periode, sinds 11700 jaar, het holoceen.Ons huidige landschap is vrijwel geheel gevormd door de drie daar aan voorafgaande ijstijden. In het Elsterien, van 475000 tot 410000 jaar voor de jaartelling, kwam het ijs tot een lijn van Den Helder tot aan Stadskanaal. In het Saalien, 370000 tot 130000 jaar geleden, kwam het ijs een stuk verder, tot halverwege ons land. Bovendien ontstonden stuwwallen, zoals op de Veluwe, en ontstond een 70 km lange ene tot wel 30 meter hoge zand en keileem-rug, van Schoonebeek tot aan de grote markt van Groningen, de Hondsrug, met een paar parallelle ruggen. De parallelle zand/keileemruggen van het Hondsrugsysteem zijn na nieuwe inzicht ontstaan in de laatste fase van het Saalien. Grote hoeveelheden afsmeltend ijswater vormden zogenoemde “megaflutes” met een afvoer van meer dan 1.000.000 m3 per seconde. De ruggen in het Hondsrugsystem zijn dus hoogstwaarschijnlijk zogenoemde “Megaribbels“ uit de meegevoerde zand, leem en puinmassa's. Tussenin werd de grond uitgeslepen door smeltwater kanalen, die we nu nog terug zien in de Drentse Aa en het Peizerdiep. Dit hele unieke systeem is ook in de volgende ijstijd blijven bestaan en vormt nu het enige Geopark van Nederland.In die volgende en laatste ijstijd, het Weichselien, 115000 tot 11700 jaar geleden, bereikte het ijs Nederland niet meer. Wel was het was de grond bevroren, en was Nederland een ijzige en winderige poolwoestijn met veel zandverstuivingen.De grootte hoeveelheden aan materiaal die in de ijstijden zijn afgezet zijn alleen te begrijpen als men zich de geweld van de gletsjers tijden de ijstijden in herinnering roept. In sommige gebieden in Scandinavië waren de gletsjers meerdere kilometers dik, hier bij ons nog steeds 300-1000meter. Er was zoveel water in ijs gebonden, dat de zeespiegel 90m lager lag dan nu. Dit gewicht samen met het stromen van het ijs liet sporen in de landschap achter. Ook het schommelen van de temperaturen tijdens deze lange tijd van smelten en weer vriezen bevorderde de erosie van gesteentes. Keien werden door het ijs meegenomen en bleven bij het afsmelten van het ijs terug. Deze zwerfstenen vertellen een spannend verhaal en zijn nu getuigen van een tijd die ons land in grootte mate gevormd heeft. (Met dank aan BJW) Wordt nu lid van onze gratis nieuwsbrief www.mennoenerwin.nl
Leven in een ijstijd, de geboorte van ons landschapMisschien hebben we ooit wel meegekregen dat ijstijden onze omgeving gevormd hebben. Maar dat we nog steeds leven in een ijstijdvak is minder bekend. Die aanduiding geldt namelijk zolang er ijskappen op de polen zijn. Sinds ruim 2.5 miljoen jaar is dat het geval. In het kwartair, zoals we deze periode die dus voortduurt tot op de dag van vandaag waren er veel ijstijden, tijden waarin ijskappen zich vanuit de poolgebieden uitbreidden en de zeewaterstand daalde. Deze koude perioden of glacialen worden afgewisseld door warmere perioden of interglacialen en we leven nu in zo'n warme periode, sinds 11700 jaar, het holoceen.Ons huidige landschap is vrijwel geheel gevormd door de drie daar aan voorafgaande ijstijden. In het Elsterien, van 475000 tot 410000 jaar voor de jaartelling, kwam het ijs tot een lijn van Den Helder tot aan Stadskanaal. In het Saalien, 370000 tot 130000 jaar geleden, kwam het ijs een stuk verder, tot halverwege ons land. Bovendien ontstonden stuwwallen, zoals op de Veluwe, en ontstond een 70 km lange ene tot wel 30 meter hoge zand en keileem-rug, van Schoonebeek tot aan de grote markt van Groningen, de Hondsrug, met een paar parallelle ruggen. De parallelle zand/keileemruggen van het Hondsrugsysteem zijn na nieuwe inzicht ontstaan in de laatste fase van het Saalien. Grote hoeveelheden afsmeltend ijswater vormden zogenoemde “megaflutes” met een afvoer van meer dan 1.000.000 m3 per seconde. De ruggen in het Hondsrugsystem zijn dus hoogstwaarschijnlijk zogenoemde “Megaribbels“ uit de meegevoerde zand, leem en puinmassa's. Tussenin werd de grond uitgeslepen door smeltwater kanalen, die we nu nog terug zien in de Drentse Aa en het Peizerdiep. Dit hele unieke systeem is ook in de volgende ijstijd blijven bestaan en vormt nu het enige Geopark van Nederland.In die volgende en laatste ijstijd, het Weichselien, 115000 tot 11700 jaar geleden, bereikte het ijs Nederland niet meer. Wel was het was de grond bevroren, en was Nederland een ijzige en winderige poolwoestijn met veel zandverstuivingen.De grootte hoeveelheden aan materiaal die in de ijstijden zijn afgezet zijn alleen te begrijpen als men zich de geweld van de gletsjers tijden de ijstijden in herinnering roept. In sommige gebieden in Scandinavië waren de gletsjers meerdere kilometers dik, hier bij ons nog steeds 300-1000meter. Er was zoveel water in ijs gebonden, dat de zeespiegel 90m lager lag dan nu. Dit gewicht samen met het stromen van het ijs liet sporen in de landschap achter. Ook het schommelen van de temperaturen tijdens deze lange tijd van smelten en weer vriezen bevorderde de erosie van gesteentes. Keien werden door het ijs meegenomen en bleven bij het afsmelten van het ijs terug. Deze zwerfstenen vertellen een spannend verhaal en zijn nu getuigen van een tijd die ons land in grootte mate gevormd heeft. (Met dank aan BJW)Natuur en Wetenschap door Menno en Erwin is a reader-supported publication. To receive new posts and support our work, consider becoming a freewww.mennoenerwin.nl subscriber. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Een Nobelprijs voor doorzicht: Frits Zernike Biologen die het inwendige van vaak doorzichtige cellen onder de microscoop wilden bekijken zaten altijd met een dilemma. De lichtgolven die door de cel heen gaan vertraagden wat en dat leverde daarmee geen duidelijk beeld van het binnenste van de cel op. Om wel iets te kunnen zien moesten ze die cellen kleuren. Maar daarmee doodden ze die zelfde cellen. Dus wat er in een levende cel gebeurde bleef verborgen. Een professor uit Groningen loste dat probleem in 1930 op. Door een heel dun glasplaatje waarin kleine streepjes ge-etst waren, in de microcoop te zetten wist hij de doorgaande lichtstralen te versterken. En daarmee verhoogde hij het contrast tussen de verschillende bestanddelen van de levende cel. Nu konden we bijvoorbeeld ineens zien hoe een levende cel zich deelt en spoellichaampjes er voor zorgen dat de chromosomen zich keurig verdelen en de kernen vormen van de twee nieuw ontstane cellen. Het duurde nog 23 jaar voor Frits Zernike voor deze ontdekking, die bekend werd als de fasecontrastmicroscoop en de celbiologie revolutioneerde, beloond werd met een Nobelprijs.Tien jaar eerder was hij al heel jong benoemd als hoogleraar theoretische natuurkunde. Hij had toen zijn voetsporen al verdiend in de scheikunde en als assistent van de sterrenkundige Kapteyn. Als hoogleraar stond hij bekend als een theoreticus die wiskundige oplossingen voor praktische problemen vond. Daar kwam bij dat hij een reputatie als knutselaar had, die altijd bezig om apparaten in elkaar te zetten en te verbeteren. Dat leidde onder andere tot een verbeterde galvanometer waarmee met een veel grotere precisie de sterkte van magneetvelden kon worden gemeten. Ook maakte hij berekeningen waarmee afwijkingen in lenzen konden worden opgespoord (de zgn. Zernike-polynomen), een toepassing die tot op de dag van vandaag wordt toegepast, onder andere in de apparatuur die chip-machine fabrikant ASML ontwerpt. De publieke bekendheid van Zernike nam na zijn overlijden in 1966 af, ondanks de vele onderscheidingen die hij in zijn leven naast zijn Nobelprijs gekregen heeft. Des te mooier dat de Rijksuniversiteit van Groningen met de inrichting van de Zernike-campus zijn naam definitief heeft gevestigd. Schrijf je nu in op onze gratis nieuwsbrief www.mennoenerwin.nl
Biologen die het inwendige van vaak doorzichtige cellen onder de microscoop wilden bekijken zaten altijd met een dilemma. De lichtgolven die door de cel heen gaan vertraagden wat en dat leverde daarmee geen duidelijk beeld van het binnenste van de cel op. Om wel iets te kunnen zien moesten ze die cellen kleuren. Maar daarmee doodden ze die zelfde cellen. Dus wat er in een levende cel gebeurde bleef verborgen.Een professor uit Groningen loste dat probleem in 1930 op. Door een heel dun glasplaatje waarin kleine streepjes ge-etst waren, in de microcoop te zetten wist hij de doorgaande lichtstralen te versterken. En daarmee verhoogde hij het contrast tussen de verschillende bestanddelen van de levende cel. Nu konden we bijvoorbeeld ineens zien hoe een levende cel zich deelt en spoellichaampjes er voor zorgen dat de chromosomen zich keurig verdelen en de kernen vormen van de twee nieuw ontstane cellen. Het duurde nog 23 jaar voor Frits Zernike voor deze ontdekking, die bekend werd als de fasecontrastmicroscoop en de celbiologie revolutioneerde, beloond werd met een Nobelprijs.Tien jaar eerder was hij al heel jong benoemd als hoogleraar theoretische natuurkunde. Hij had toen zijn voetsporen al verdiend in de scheikunde en als assistent van de sterrenkundige Kapteyn. Als hoogleraar stond hij bekend als een theoreticus die wiskundige oplossingen voor praktische problemen vond. Daar kwam bij dat hij een reputatie als knutselaar had, die altijd bezig om apparaten in elkaar te zetten en te verbeteren. Dat leidde onder andere tot een verbeterde galvanometer waarmee met een veel grotere precisie de sterkte van magneetvelden kon worden gemeten. Ook maakte hij berekeningen waarmee afwijkingen in lenzen konden worden opgespoord (de zgn. Zernike-polynomen), een toepassing die tot op de dag van vandaag wordt toegepast, onder andere in de apparatuur die chip-machine fabrikant ASML ontwerpt. De publieke bekendheid van Zernike nam na zijn overlijden in 1966 af, ondanks de vele onderscheidingen die hij in zijn leven naast zijn Nobelprijs gekregen heeft. Des te mooier dat de Rijksuniversiteit van Groningen met de inrichting van de Zernike-campus zijn naam definitief heeft gevestigd. Natuur en Wetenschap door Menno en Erwin is a reader-supported publication. To receive new posts and support my work, consider becoming a free subscriber.Thank you for reading Natuur en Wetenschap door Menno en Erwin. This post is public so feel free to share it. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Wat een nieuw natuurgebied fantastisch maaktOp een zonnige middag kijken naar tientallen oeverzwaluwen die hun jongen voeren in de nestgaten van de oeverzwaluwwand, en even later lopen langs een prachtig dras veldje vol met rietorchissen en de zachtgele ratelaars, dat zijn natuurervaringen die blij maken. In een land als het onze zijn dat geen toevallige belevenissen, maar het resultaat van een uitgekiend beleid van professionals in samenwerking met een legertje vrijwilligers. We hebben het over het “stadspark” Kardinge, aan de oostkant van Groningen. Het natuur en recreatiegebied, nu ruim 300 hectare en op weg naar nog 200 meer, is geliefd bij de 30000 inwoners van de nabijgelegen woonwijken, er wordt druk gesport, gewandeld en gefietst, en heel veel handen helpen mee met het onderhoud, het beheren van plukweiden en voedsel bos, en het jaarlijkse onderhoud van de oeverzwaluwwand. Die vogels willen namelijk graag een nestholte met schoon leem en zand, zoals ze dat ooit aan rivierwanden vonden. We kijken naar de mogelijkheden om het Kardingegebied te verbinden met natuurzones rond de nieuwe mega-woonwijk Meerstad. Boswachter Reiner Hartog benadrukt hoe belangrijk die samenwerking met vrijwilligers is om ook daar mooie natuur te ontwikkelen. Maar ook hoe belangrijk een goede inrichting is, gebaseerd op natuurkennis, ook van de bodem. Want dat prachtige veldje met ratelaars, spannende half-parasiete planten, en orchideeën kon er alleen maar komen door te voedselrijke bovenlaag eerst weg te halen. Kennis en enthousiasme, dat is nodig voor fantastische natuurbelevenissenNatuur en Wetenschap door Menno en Erwin is a reader-supported publication. To receive new posts and support my work, consider becoming a free or paid subscriber.Thank you for reading Natuur en Wetenschap door Menno en Erwin. This post is public so feel free to share it. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe
Wat een nieuw natuurgebied fantastisch maakt Op een zonnige middag kijken naar tientallen oeverzwaluwen die hun jongen voeren in de nestgaten van de oeverzwaluwwand, en even later lopen langs een prachtig dras veldje vol met rietorchissen en de zachtgele ratelaars, dat zijn natuurervaringen die blij maken. In een land als het onze zijn dat geen toevallige belevenissen, maar het resultaat van een uitgekiend beleid van professionals in samenwerking met een legertje vrijwilligers. We hebben het over het “stadspark” Kardinge, aan de oostkant van Groningen. Het natuur en recreatiegebied, nu ruim 300 hectare en op weg naar nog 200 meer, is geliefd bij de 30000 inwoners van de nabijgelegen woonwijken, er wordt druk gesport, gewandeld en gefietst, en heel veel handen helpen mee met het onderhoud, het beheren van plukweiden en voedsel bos, en het jaarlijkse onderhoud van de oeverzwaluwwand. Die vogels willen namelijk graag een nestholte met schoon leem en zand, zoals ze dat ooit aan rivierwanden vonden. We kijken naar de mogelijkheden om het Kardingegebied te verbinden met natuurzones rond de nieuwe mega-woonwijk Meerstad. Boswachter Reiner Hartog benadrukt hoe belangrijk die samenwerking met vrijwilligers is om ook daar mooie natuur te ontwikkelen. Maar ook hoe belangrijk een goede inrichting is, gebaseerd op natuurkennis, ook van de bodem. Want dat prachtige veldje met ratelaars, spannende half-parasiete planten, en orchideeën kon er alleen maar komen door te voedselrijke bovenlaag eerst weg te halen. Kennis en enthousiasme, dat is nodig voor fantastische natuurbelevenissen Schrijf je nu in op onze gratis nieuwsbrief www.mennoenerwin.nl
Hoe zit het met evenwicht in de biologie, is dat net zo als in de scheikunde? Een helemaal niet zo'n simpele vraag. We praten makkelijk over evenwicht, maar we duiden er vaak heel verschillende dingen mee aan. Zonder verstoring geen verandering is het principe, maar hoe groot of klein kan die verstoring zijn? Hoe stabiel is het evenwicht? Wat bedoelen we als we iemand evenwichtig noemen? Dat ligt toch niet alleen maar aan onze evenwichtsorganen (bij onze oren). Want die zorgen ervoor dat we rechtop blijven staan (ook belangrijk). Evenwichten hangen altijd van de omstandigheden af. Vaak zijn ze labiel, kunnen ze makkelijk verstoord worden. Daar maken we gebruik van in het wegen met een balans. Soms zijn evenwichten stabieler, als we stevig staan, of als een rotsblok vast ligt in een bergspleet. Dat zal misschien alleen door een aardbeving van zijn plaats kunnen komen. Evenwicht in de scheikunde leverde de Nederlander van 't Hoff in 1904 de nobelprijs op. ( luister onze aflevering over nobelprijzen) Hij formuleerde wetmatigheden waarin twee tegengestelde chemische reacties in evenwicht zijn. Daar kwam veel wiskunde en warmte en arbeidsleer (thermodynamica) bij te pas. In de economie zijn veel theorieën bedacht over evenwichten, bijvoorbeeld tussen vraag en aanbod. Helaas voor de economen gooit de wispelturigheid van mensen vaak roet in het eten.In ons lichaam schommelen zaken als de hoeveelheid hormoon of lichaamstemperatuur vaak tussen twee grenswaarden. Een soort dansend evenwicht, zoals de verwarming onze huiskamertemperatuur regelt. In de ecologie werd vroeger nogal losjes over evenwichten in de natuur gepraat. Vaak bedoelde men dat er een balans was in een populatie, tussen eten en gegeten worden, tussen voortplanting en dood. En een gedachte daarbij was dat in soortenrijke omgevingen de kans toeneemt dat populaties zich bij verstoring weer herstellen (stabiel zijn). Daar zit wel wat in, in ieder geval zijn we nu wel op de verkeerde weg. Terwijl een honderd jaar geleden de extensieve landbouw gunstig was voor veel soorten, is daar nu bar weinig van over, en neemt de kans op verdere verstoring, ook via het klimaat alleen maar toe. Nu ja, zonder de mens zou Nederland uiteindelijk niet alleen weer veel kleiner worden, door de binnendringende zee. Maar het vermoede eind (climax) stadium is dat van een moerasgebied, met veel bomen. In elk geval zolang de zon blijft schijnen.Thank you for reading Natuur en Wetenschap door Menno en Erwin. This post is public so feel free to share it.Natuur en Wetenschap door Menno en Erwin is a reader-supported publication. To receive new posts and support my work, consider becoming a free or paid subscriber. Get full access to Menno en Erwin about Nature and Science at www.mennoenerwin.nl/subscribe